Wel en wee van lepelaars
Lepelaars zijn prachtige beesten en horen echt bij Texel. Overal kom je deze mooie vogels nog tegen: in de Slufter, de Schorren, de Bol en de Mokbaai. Het zijn de vogels met vliegvlugge jongen die nog even wat garnaaltjes en visjes snacken voor ze eind september verder gaan. Het grootste deel van onze lepelaars is al vertrokken richting West Afrika. Oude vogels onderscheiden zich van de jonge dieren doordat ze een fraaie kuif en een donkere lepelsnavel met een geel uiteinde hebben. Jonge dieren zien er veel witter uit dan de volwassenen en hebben een zwarte tip op de vleugels.
Op Texel zijn drie lepelaarkolonies: de Geul (de grootste), de Muy (de oudste) en de Schorren. De Muykolonie – in beheer bij Staatsbosbeheer – was lange tijd samen met die van het Naardermeer en het Zwanenwater de enige plek in Nederland waar deze fraaie vogels voorkwamen. In de jaren ’80 kwamen op het dieptepunt in het hele land maar zo’n 100 paar voor. De lepelaar heeft zich nu enorm uitgebreid tot 1700 paren. De vogel broedt op veel plekken en vooral in het Waddengebied.
Te vroege vogels en laatkomers
Lepelaars komen op verschillende tijdstippen aan in de kolonie. In de Geul is dit vooral duidelijk te merken. In de wilgen in het achterste gedeelte zaten begin april al de eerste vogels op het nest. Het ging om een paar honderd paar verspreid over enkele clusters. Sommige paren hebben in het zicht van het excursiepad gebroed.
Half mei kwam een tweede groep aan. Deze groep voegde zich niet bij de broedende vogels maar zocht een nieuwe plek in de duinrichel circa 100 meter achter de Geulplas. Een ongewone plek was dat, zo tussen de duindoorns, bramen en hondsrozen. De jongen kwamen pas half augustus te voorschijn langs de rand van de Geul . Dit is de reden waarom de groene route achter de Geul door Staatsbosbeheer pas per 1 september open wordt gesteld.
In andere jaren werden de kolonies geteld vanuit een vliegtuig. Dit jaar kon dat niet omdat de benodigde vergunningen niet verkregen konden worden door veranderde wetgeving. Om toch een indruk te krijgen van de kolonies is een bezoek na het broeden gebracht aan de nestelplaatsen. In de groep van de vroege broedparen werden erg veel dode kuikens gevonden. In circa 80 % van de nesten werden een of meerdere kadavertjes aangetroffen. De tweede groep op de duinhelling deed het veel beter. In de 79 nesten werden nauwelijks dode jongen gevonden.
Voedselproblemen
Het feit dat de oude groep meer last had van kuikensterfte komt overeen met de bevindingen van de ‘Werkgroep Lepelaars’. Zij constateerde dat het broedsucces het laagst was in oude stabiele kolonies zoals op Terschelling en Schiermonnikoog en dat dit niet het geval was bij jonge groeiende kolonies zoals bijvoorbeeld op Griend. Uit zenderonderzoek blijken lepelaars ook zeer trouw te zijn aan het eenmaal gekozen voedselplekjes. Zo zoeken de lepelaars van de Geul niet alleen in de Mokbaai maar mogelijk ook op het Balgzand bij Den Helder naar voedsel. Dit jaar was de garnalenstand in de lente in de Waddenzee laag en dat zou kunnen betekenen dat voor de oude groep de huidige draagkracht was bereikt. De tweede groep had daar minder last van omdat de garnalen toenamen in de loop van het voorjaar.
geef een reactie
Kyra bakker
Vandaag 10 januari 2019 heb ik verschillende lepelaars gezien op de fietsroute vuurtoren – Oudeschild te texel