Bomen van Betekenis #41 In de Wieringermeer: bomen ouder dan het bos
Jeroen Pater, boswachter beheer in West Friesland Oost is schrijver van een aantal indrukwekkende boeken over bomen waarvan Monumentale bomen in Europa het bekendste is. Hij kan nog steeds als een schooljongen getroffen worden door de schoonheid van bijvoorbeeld een oude eik, maar gaat ook net zo graag een diepgravend gesprek aan over bosbouwhistorie, waarbij hij zijn kennis laat fonkelen. Op pad naar het Robbenoordbos en het Dijkgatbos, in de Wieringermeer, ontdekken we dat we beiden weg zijn van wat in het Duits Hutewälder (of Hudewälder) heten: beweide bosgebieden.
Felle discussie
Ik ken ze van duizenden schilderijen, hij vooral van talloze terreinbezoeken, bijvoorbeeld aan het Hasbruch (dat als restant van een Hutewald wordt beschouwd). Waar het op neer komt is dat door aanvankelijk kap en later de aanwezigheid van grazend vee een open, parkachtig bosbeeld ontstond dat soms eeuwen in stand bleef. In zulke landschappen vonden nog meer activiteiten plaats, zoals houtoogst en jacht. Deze vroege vorm van wat we nu agroforestry noemen, leverde een totaal ander landschap op dan het gesloten oerwoud waarmee grote delen van Europa bedekt waren alvorens de mens zich er een vaste plek verwierf.
In Nederland vond vanaf eind jaren negentig van de vorige eeuw een flinke strijd plaats over precies dit soort landschappen. Die waren sterk door de mens (en zijn gehouden vee) bepaald, maar volgens sommigen, Frans Vera voorop, kunnen we er ook een glimp opvangen van hoe het oerlandschap van zo’n 7000 jaar geleden eruit zag. Het gehouden vee, dat het landschap openhoudt, zou dan de rol van wilde voorouders (zoals oerrund en tarpan) hebben overgenomen. Er was geen sprake van één gigantisch min of meer gesloten kronendak boven Europa, zoals traditioneel gedoceerd werd. Maar kenners van de prehistorie, zoals Leendert Louwe Kooijmans, wijzen erop dat die grote grazers slechts in kleine aantallen voorkwamen en geen sturende rol hadden als ‘landschapsvormers’.Hoe dat ook zij, het is bijna grappig dat we op een plek in het Dijkgatbos, waar Staatsbosbeheer een kampeerterrein ophief, allebei meteen aan zo’n Hutewald moeten denken, al is het dan op microschaal. Maar bijna alle elementen zijn er: een grazige (dat wil zeggen: grasrijke) weide met groepjes en solitaire eiken, struikgewas (met meidoorn) aan de randen. Wat ontbreekt is het vee, dus het bosbeeld zal langzaamaan veranderen hier.
Historie van de plek
Om te begrijpen waar we zijn, is een stukje geschiedenis belangrijk. De Wieringermeer is een polder die in 1930 droogviel. De belangrijkste bestemming voor dit nieuwe stuk Nederland was landbouw, die volgens de modernste inzichten moest gaan plaatsvinden waarbij goede grond (zeeklei) en een rationele verkaveling basisvoorwaarden vormden. In de noordoosthoek van de polder was daar geen sprake van: er kwamen wegen, tochten en kanalen bij elkaar waardoor er geen grote, rechte percelen konden worden ingericht. Daarnaast was de bodem zandig en trad er zoute kwel op. ‘Dan maar bos’, moet de gedachte geweest zijn bij de commissie die het beplantingsplan opstelde. Er was flink gesteggeld bij het maken van dat plan: er waren ‘esthetici’, zoals de architect Marinus Jan Grandpré Molière die naast een praktische ook een fraaie groene aankleding van de polder noodzakelijk achtte. Maar vanuit de agrariërs klonk het dat ze vooral geen schaduw van bomen op hun akkers wilden. Uiteindelijk werd in 1937 een plan door de Wieringermeerdirectie geaccepteerd.
Het was houtvester Boodt (die al in Drenthe en op de Waddeneilanden had gewerkt), die de verantwoordelijkheid kreeg voor de groenaanleg in de Wieringermeer. Hij legde het Robbenoordbos aan ( in die ‘onmogelijke’ noordoosthoek) en realiseerde bosjes bij de drie nederzettingen. Die boden luwte en waren ook bedoeld als wandelgebied.
Het beplantingswerk werd tenietgedaan toen de Duitse bezetter, slechts enkele weken voor de bevrijding, de IJsselmeerdijk opblies om de polder onder water te zetten. Bij de herstelwerkzaamheden die vanaf 1948 plaatsvonden, volgde men de oude plannen. Boodt deed zijn klus dus over. En op de plek van de dijkdoorbraak legde hij het Dijkgatbos aan.Flinke eik
Met Jeroen bezoek ik de nieuwe bossen van Boodt. En hij laat me iets opmerkelijks zien: een uitzonderlijk grote zomereik in het Robbenoordbos. Die staat midden tussen de sitka’s. Het is aannemelijk dat die laatste zo rond 1950 zijn ingeplant en dan is het onwaarschijnlijk dat die eik er zo fors kon uitgroeien. Het vermoeden is dus dat het hier gaat om een exemplaar dat de inundatie overleefde.
Uiteraard meet Jeroen de omtrek, maar veel interessanter nog dan de uitkomst, vind ik wat hij vertelt. Eindelijk iemand die gewoon zegt dat het bij veel bomen nogal relatief is waar het standaard meetpunt (op een hoogte van 1, 3 meter) nou precies is. Zeker bij oudere bomen kun je niet zomaar zeggen waar ze ‘beginnen’. Terwijl je wel een vast punt wil hebben, om bijvoorbeeld de huidige meting te kunnen vergelijken met een toekomstige. Jeroen: ‘Met moderne camera’s, zelfs die op een mobiel, kun je haarscherp vastleggen waar je gemeten hebt. Je moet dan de boel wel goed archiveren. Vroeger werd op het meetpunt ook nog weleens een schroefje in de boom gedraaid.’‘Het Varken’
Ik ben met een bomenman in het bos; dus er is nog veel meer om te bekijken. Van de ecoloog hier, Leon Kelder, hoorde Jeroen over een ‘varken van een sitka’. En jawel: het is een machtig exemplaar en ik snap zijn bijnaam ook wel (ik denk even aan toen ik als kind voor het eerst een beer -een mannetjes varken dus- zag en een lichte huivering voelde). Deze sitka deed overigens dienst als klimboom van waaruit Leon roofvogelonderzoek uitvoerde en bijvoorbeeld makkelijk nesten (horsten) kon ontdekken. En vooruit, hij heeft een omtrek van 3.28 meter.Ronduit spectaculair is een populier (3,81 meter) die bij storm Poly (2023) omging en in zijn val een eik en een esdoorn meenam. Het is hier niet alleen maar de grootte van alles die binnenkomt. Het is ook het besef dat deze boom nog leeft.
Boswilg
Terwijl we het erover eens zijn dat de windmolens hier in het bos wel erg pijn doen aan de ogen, heeft Jeroen nog een verrassing. We gaan naar het nabijgelegen Dijkgatbos. Daar staat een enorme boswilg en die is gewoon een heel ecosysteem op zich. Jeroen wijst mij erop hoe op de plek waar de stam vorkt, een vlier en een esdoorn een plek hebben gevonden. Ik laat me ontvallen dat het hier, zeker met al die beuken in herfstkleuren, net zo mooi is als op de Veluwe. Maar dat is een beetje een rare opmerking, alsof er een standaard is. Het is hier gewoon mooi. Punt.
En dan! Tijdens het middagmaal in de werkschuur ontmoeten we Otto de Vries, vrijwilliger bij Staatsbosbeheer sinds 1970. We vertellen over de boswilg. Otto: ‘Dat is Goliath. We noemden hem ook wel ‘de dikke boom’. Bij de scouting, in 1957, verzamelden we altijd daar.’ En Otto weet: het is een markeringswilg die landmeters bij de inrichting van de polder gebruikten. Waarschijnlijk ging hij als wilgenstok in 1931 de grond in en overleefde later de inundatie.
geef een reactie