Bomen van Betekenis #29 Flevoland; de beheerder maakt het bos
In de IJsselmeerpolders (Wieringermeer, Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland, Zuidelijk Flevoland) zijn meer dan vijftig miljoen bomen aangeplant. Waar welke bomen moesten komen was een vraagstuk op zich -waar ook nog eens bijkwam dat behoeften veranderden. De Wieringermeer (1930) was bestemd als landbouwpolder, de agrariërs keerden zich tegen forse laanbeplanting want die werpt schaduw op de akkers. In latere polders kwamen ook bossen specifiek om te recreëren. Wie een boom of een bos plant verandert de horizon, geeft geleding aan het landschap. Dáár was men zich in alle polders van bewust.
Na het ontwerp
In 1942 viel de Noordoostpolder droog. Voor de bebouwing lag er al een dorpenplan en voor het groen kwam er een beplantingsplan dat in 1948 werd vastgesteld door de minister. Dat plan ging alleen over locaties, pas later werd door landschapsarchitecten het groen verder ingekleurd. Staatsbosbeheer was overigens vertegenwoordigd in de beplantingscommissie die het plan maakte. Uitgangspunt was dat de blik zich nergens in de leegte mocht verliezen, dat de horizon overal letterlijk afzienbaar was.
Gerard van Breemen, communicatieadviseur van Staatsbosbeheer in Flevoland en van huis uit bosbouwer, laat mij een aantal polderbossen zien om duidelijk te maken dat het huidige bosbeeld niet van de tekentafel is gekomen. De beheerder maakt het bos. Dat wil zeggen dat het Roggebotzand en de Reve-Abbert wel ontworpen zijn (door Piet Kelder), maar dat gebeurde nogal vlakmatig, pas later werden fijnere structuren in de opstanden aangebracht.
Meer dan populier
De genoemde bossen werden in 1971 door de RIJP (Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders) overgedragen aan Staatsbosbeheer. Job Vis, in 1967 bij de RIJP begonnen en later beheerder bij Staatsbosbeheer zei: ‘Het Roggebotzand en het Reve-Abbertbos werden in de periode tussen 1957 en 1962 van sloot tot sloot vol geplant. Op elke kavel kwam een bospad, soms met een lange slinger erin om de lange lijn te breken. Brede boswegen die dwars door de boswachterij liepen, verbonden alle kavels met elkaar.’
Wat Gerard mij toont is hoe Vis vanuit zijn visie aan het werk toog en het uiterlijk van de bossen sterk bepaalde. De uitgangssituatie (de eerste generatie bomen op het nieuwe land) betrof voornamelijk populier. Vis streefde naar een gemengder bos. Hoe pakte hij dat aan? In ieder geval niet door het geheel kaal te slaan en opnieuw te beginnen. Hij voerde dunningen uit om de bomen op eindafstand te zetten. Dat betekent dat de overgebleven populieren genoeg ruimte hadden om helemaal uit groeien. Tussen de bomen (toen zo’n twintig jaar oud) vond onderbeplanting plaats. Dat moest met schaduwverdragende soorten omdat de populieren met hun kronen een scherm vormen. Dat trouwens wel hielp tegen uitdroging van de bodem en felle zon. De opzet van Vis was om na veertig jaar de populieren te oogsten, en dan hield je een gemengd bos over met bijvoorbeeld beuk, haagbeuk, esdoorn. En op sommige plekken hoopte Vis ook op fijnspar, maar dat is geen goede soort voor polderbossen want hij kan niet tegen kalk (die hier op de voormalige zeebodem ruim aanwezig is).Huidig bosbeeld
Wat is de nalatenschap van Vis? Met andere woorden wat is het huidige bosbeeld? Het cliché van Flevoland -populieren in rechte rijen -is nog steeds goed herkenbaar. En ook de onderbeplanting is op rij. Kijk maar op de foto naar de afwisseling ruwe bast (populier) en gladde bast (beuk). Maar overal is sprake van spontane opslag die het strakke van de plantschema’s verdoezelt. We zien inlandse vogelkers, dauwbraam, es, meidoorn, hazelaar, beuk en aan de randen, waar meer licht valt, zelfs eik.
De soort die het echter het beste doet en zich overal verjongt is de esdoorn. Ik vermoed dat hij de ‘winnaar’ wordt wanneer klimaatverandering zich doorzet. Hij is net als de beuk zeer schaduwtolerant en beide soorten kunnen als jong boompje heel lang hun kans afwachten. Groeien beuken eenmaal uit (omdat een buurman bijvoorbeeld sneuvelt en zo ruimte maakt voor meer licht) dan vormen ze uiteindelijk een gesloten kronendak waaronder andere soorten geen kans krijgen. Maar beuken reageren slecht op wisselende waterstanden en droogte die zich steeds vaker voordoen. Esdoorn is daar veel beter tegen bestand. Daarnaast zijn z’n vleugelvormige zaden ideaal om zich te verspreiden. Let maar eens op, ook in de stad helikoptert hij zich overal een weg en handhaaft zich vervolgens.
Veresdoorning
Uiteraard ben ik benieuwd naar de toekomst van het Roggebotzand en de Reve-Abbert. Boswachter beheer Herman uit de Bosch meldt dat de populieren inderdaad geoogst zullen worden, maar niet allemaal. Per hectare worden er acht à negen gespaard als overstaanders. Die mogen oud worden en uiteindelijk instorten. Dit alles wordt gedaan in het kader van de ecologische waarden die oude populieren hebben en vanwege het aantrekkelijke bosbeeld. Het vellen moet secuur gebeuren om schade aan de onderbeplanting te voorkomen. Dan blijven er genoeg goede bomen over om een gevarieerde eindopstand te krijgen.
En het blijkt dat er al een term is voor wat ik overal waarneem: veresdoorning. Herman: ‘Esdoorn wordt niet meer geplant omdat die zich vrijwel overal gratis aandient, ook in geplante verjongingen met andere soorten die nog steeds plaats vinden hier. Dit leidt ertoe dat er een intensieve jeugdverzorging nodig is om te voorkomen dat esdoorn de boventoon krijgt.’
Besdragers
Een totaal ander voorbeeld van hoe beheer het bosbeeld bepaalt, laat Gerard zien in de Hollandse Hout in Oostelijk Flevoland dat in 1957 droogviel. De Hollandse Hout is ontworpen door Evert Vermeer en was gepland als buffer tussen Lelystad en de uitgestrekte industriegebieden van het ‘Oostelijk Deel van Zuidelijk Flevoland’, zoals het gebied werd aangeduid voor het een echte naam kreeg. Dat werd overigens Oostvaardersplassen; er bleek geen behoefte te zijn aan industriegebieden en de natuur nam het daar over.
De Hout bestond bij aanleg voor twee derde uit populier. Al vrij snel werd duidelijk dat sommige van de gebruikte klonen gevoelig zijn voor insectenvraat en storm en de opgave voor de beheerder, Reijer Knol, was om het bos te verjongen en naar de volgende generatie te begeleiden. Gerard pakt er een kaart bij om te laten zien wat Knol deed. ‘Zie je de zwarte lijnen die de populierenvakken omkaderen? Om de eentonigheid te breken en wat te doen voor de natuurwaarden zijn heel veel randen door de RIJP ingeplant met besdragers, zoals lijsterbes, vlier, sleedoorn, zoete kers en kornoelje. Die kregen later bij het verjongen van de populierenvakken volop de ruimte. Daarnaast werden in de vakken wel populieren weggehaald en vervangen door andere loofbomen maar ook hier vond geen kaalslag plaats. Her en der spaarde Knol groepjes en individuele poulieren die oud mogen worden en instorten. Zo werden het bestaande bos én de generatiewisseling benut om toe te werken naar een veel kleinschaliger bos.’
Rijkdom
Die randen zijn geweldig. Je loopt er gewoon zo in vanaf de Knardijk bijvoorbeeld, zoals wij doen. Onder en voor de besdragers heeft zich een kruidlaag ontwikkeld waar het nu wemelt van de insecten die de inheemse berenklauw en het koninginnenkruid bezoeken. De lijsterbes is overladen met oranje vruchtjes en daarachter staan jonge en oude populieren. Wat een rijkdom. En ik moet denken aan een uitspraak van houtvester Pieter Boodt (1883-1957) die al in Drenthe en op de Waddeneilanden had gewerkt alvorens hij de leiding kreeg over de groenaanleg in de Wieringermeer: ‘de bijl is het penseel van de landschapsarchitect.’ Wat hij er niet bij zei is dat die bijl door een beheerder met visie gehanteerd moet worden.
Veel meer weten over dit soort zaken? Lees De groene Horizon. Vijftig jaar bouwen aan het landschap van de Flevopolder, samengesteld door Harma Horlings (Staatsbosbeheer) en Anita Blom (RCE).
geef een reactie