www.boswachtersblog.nl/ Een boom is meer

Bomen van Betekenis #24 Terug naar het Speulderbos

19 juni 2024 Kunsthistoricus Marcel van Ool in Een boom is meer

Enkele weken geleden was ik met experts van buiten Staatsbosbeheer in het Speulderbos. We hadden het toen onder meer over de dansende bomen: de in krommingen gegroeide beuken die zulke beroemde beelden opleveren. Ik ging terug en sprak over het bos met Jan de Wilde, oud-opzichter van het Speulder- en Sprielderbos. Hij is nu projectleider en faunacoördinator, maar hij kent het bos als geen ander.

Bosreservaat
Als eerste bezoeken we het Pijpebrandje, dat is sinds 1985 een bosreservaat, wat wil zeggen dat er geen beheer meer plaatsvindt en dat natuurlijke processen er hun gang kunnen gaan. Wel worden alle ontwikkelingen er door wetenschappers gemonitord.
In het Speulderbos is al sinds de negende eeuw sprake van vormen van bosbouw en hoe verschillend de plek er ook heeft uitgezien in de loop van de tijd, er heeft naar alle waarschijnlijkheid altijd bos gestaan -al zal dat in sommige periodes veel opener geweest zijn dan we nu zien. De meeste beukenbomen (de dominante soort in het Pijpebrandje) stonden er al tussen 1780 en 1800. Ze naderen nu de maximale leeftijd die ze hier, op leemhoudend zand, zullen bereiken. Minder dan één procent van de Nederlandse bossen is ouder dan 220 jaar, dus er is sprake van een zeldzame situatie.Wat als eerste opvalt: er is veel dood hout, zowel liggend (compleet ontwortelde exemplaren, maar ook grote takken die uit bomen zijn gevallen) als staand (‘opgaand’ of op stam gestorven bomen).
Bij het liggend dood hout gaat het niet alleen om beuk: her en der wijst Jan wintereiken aan. Die zijn al lang geleden omgegaan en aan de voet kun je zien dat ze ooit als hakhout beheerd werden. Er heeft zich een stobbe gevormd, van waaruit de eik uitgroeide na het behakken of zagen. Die vorm van beheer heeft zeker niet meer na 1969 plaatsgevonden hier, maar stopte waarschijnlijk al veel eerder.

De beuken en het licht
Een conclusie is al snel duidelijk: de eiken verliezen de strijd om het licht van de beuken en leggen het loodje. Wat eveneens goed zichtbaar is, en wat ook al door de externe experts werd geconstateerd, is dat veel oude beuken hier vrijstaand konden opgroeien. Dat kun je zien aan de lage zijtakken die ze maakten -iets wat niet gebeurt in dichtere opstanden.
Omdat de ontwikkelingen in het Pijpebrandje gemonitord worden, weten we dat in de loop van de tijd het kronendak van de beuken gesloten raakte, en dat er zelfs sprake is van overlapping van kronen, waardoor nog minder licht de bodem bereikt. Dat resulteerde in het praktisch verdwijnen van zowel de struik- als kruidenlaag: soorten als krent, lijsterbes, hulst, adelaarsvaren en witte klaverzuring zie je er nauwelijks meer. Behalve wanneer een beuk door storm of verzwakking er weer ruimte voor maakt. Wat je dan ook opmerkt: de natuurlijke verjonging van het bos bestaat uitsluitend uit beuk. Wat ‘verbeuking’ van het bos genoemd wordt.
Terwijl één boomsoort hier domineert, ontstaat er ondertussen wel een gevarieerde leeftijdsopbouw. En omdat alle stadia van verval en vertering aanwezig zijn wordt de diversiteit aan insecten, holenbroeders en vleermuizen groter. Jan en ik zijn beiden niet thuis in de mossen en korstmossen, maar het is duidelijk dat wanneer een grote boom ontworteld is, zich in de decennia daarna een compleet biotoop ontwikkelt, met tal van overgangen op microschaal.

Vliegend hert en wilde zwijnen
We hoeven de bosweg maar over te steken om in een ander soort bos terecht te komen. Dat wil zeggen; we zijn buiten het reservaat en dan vindt er wel beheer plaats. Beuken zijn er bijvoorbeeld geringd waardoor ze sterven en een eik meer ruimte krijgt. We gaan hem vandaag niet zien, maar het vliegend hert heeft een voorkeur voor door rot aangetaste, maar levende eiken voor het afzetten van eitjes. De larven kunnen jaren doorbrengen in het overgangsgebied van aarde en wortel. De kortlevende volwassen exemplaren zijn vooral in juni te zien en Jan vertelt hoe ze in Hoog Buurlo, Drie en Ugchelen gewoon langs de rand van de weg zaten. (Honderden uren bracht ik in de vroege zomer door op de Veluwe en in Zuid-Limburg. Twee plekken die tot het leefgebied van het vliegend hert behoren. Maar ik zag hem nooit).
Het wild waar de Veluwe zo beroemd om is, komt ook hier voor. Niet dat we de dieren zien, maar de sporen van de wilde zwijnen kun je niet missen. Echte kuilen zijn ontstaan waar ze de bodem omwoelden. Omdat zo ook de dikke humus- en strooisellagen verdwijnen, krijgen allerlei planten een kans die niets kunnen met het slecht verterende en zure pakket dat het grootste deel van de bosbodem bedekt. Dat gaat natuurlijk niet zomaar: zaden moeten de plek wel kunnen bereiken, en er moet voldoende licht zijn. Daar is nu nog geen sprake van, maar een bos heeft eeuwen de tijd. Tenminste dat mag ik hopen. Jan: ‘Er zijn ook deskundigen die erop wijzen dat die woelplekken sneller uitdrogen, wat zeker met de extreme zomers sinds de klimaatverandering een probleem is.’Nieuwe bochten
En dan zie ik iets heel gaafs: een jonge beuk, zo’n anderhalve meter hoog, maar wel dansend. Ik weet heus wel dat je niks kunt zeggen over zijn leeftijd, maar het zou zomaar kunnen dat hij al tussen de twintig en dertig jaar oud is. Waardoor hij er nou zo swingend bij staat? Hij hoeft hier immers niet met andere bomen te concurreren om het licht. Wel zou het om een reactie op vraat van reeën kunnen gaan, waardoor hij zich in bochten is gaan wringen. Of toch, zoals Bert Maes bij mijn vorige bezoek voorzichtig opperde, is het de consequentie van zware vorst laat in het seizoen? Ik theoretiseer er even op los, maar wanneer door klimaatverandering die vorst uitblijft in de toekomst, en door de komst van de wolf de wilddruk afneemt, zouden er dan ook minder dansende bomen zijn?

Ongekend
Ik ben er ondertussen aan gewend: bomenmensen hebben altijd nog een exemplaar of een stuk bos dat óók bekeken moet worden. Het is adembenemend en op de een of andere manier ook wat verontrustend wat Jan tot het laatste bewaarde: een bos met louter Thuja plicata, reuzenlevensboom. Die soort komt uit het westen van de Verenigde Staten en Canada en zijn hout werd door de oorspronkelijke bevolking toegepast bij de vervaardiging van gebruiksvoorwerpen maar ook kano’s en totempalen werden er van gemaakt. Het hout bevat stoffen die het wapenen tegen rot en de soort speelt nu ook een belangrijke rol in de Amerikaanse bosbouw. Het bos hier in Ermelo is als experiment aangeplant in 1940 en zo’n twintig jaar geleden heeft er de laatste dunning plaatsgevonden. De soort werd geen commercieel succes in Nederland.
Dat onbenoembare gevoel dat het bos teweegbrengt, zou dat nou gewoon komen omdat ik niets ken wat erop lijkt? Dat ik hier zonder referentie ben? Nee, het is toch iets anders. Dit bos is van zichzelf.

Twee jaar geleden maakte Vroege Vogels opnamen in het Pijpebrandje met bosecoloog Jan den Ouden. Terugkijken kan hier.

reageren

geef een reactie

i

Mis geen enkel bericht van dit boswachtersblog