Bomen van Betekenis #22 Langs wegen en kanalen
Een paar weken geleden ging hij ineens viral; een foto van een landschap die een collage leek, opgebouwd uit verschillende typisch Hollandse elementen. Maar in werkelijkheid ging het om één beeld dat je met wat puzzelen zelf ook kunt schieten, mits je het verdwijnpunt heel goed kiest. Hoe hij precies te werking ging vertelde de fotograaf, Rob Hoeijmakers, op zijn site. (Linkje onderaan deze post). De foto is ook de ideale aanleiding om het erover te hebben hoe Nederlandse wegen en kanalen in de bomen zijn gezet. Dat gebeurde heel lang door Staatsbosbeheer dat samenwerkte met Rijkswaterstaat.
Hoe het begon
In 1915 schrijft de minister van Waterstaat aan de minister van Landbouw, Nijverheid en Handel: ‘In den laatsten tijd werd, zooals Uwer Excellentie bekend is, reeds in enkele op zich zelf staande gevallen, door Uwe tusschenkomst het advies ingewonnen van het Staatsboschbeheer in zake het rooien van bestaande- en het aanbrengen van nieuwe beplantingen langs Rijkswegen. Het komt mij gewenscht voor deze adviezen in het vervolg als regel te doen inwinnen…’ En zo geschiedde. In het jaar daarop werd de samenwerking zelfs officieel beklonken. Ze zou duren tot 1997. In dat jaar werd de afdeling Verkeerswegen van Staatsbosbeheer opgeheven en de werkzaamheden zouden voortaan uitgevoerd worden door de Landinrichtingsdienst.
In de beginjaren deed Staatsbosbeheer de klussen er gewoon bij. Die bestonden vooral uit het geven van plant- en kapadviezen en Staatsbosbeheer hielp met het opzetten van de kwekerij van Rijkswaterstaat.
Inpassing van de weg
In 1929 werd het serieus. Staatsbosbeheer trok toen Gustaaf Adolf Overdijkink aan. Hij werd adjunct-houtvester belast met de beplanting van wegen en kanalen. Twee jaar eerder was al het Rijkswegenplan opgesteld dat de blauwdruk vormt voor de Nederlandse wegaanleg. Het werd tot 1984 vijf keer bijgesteld.
De invloed van Overdijkink was enorm, en hij maakte school met zijn vele publicaties. Alles draaide in die tijd om de inpassing van de weg in het bestaande landschap op een zo mooi mogelijke manier. Overdijkink in 1939: ‘Het inzicht dat de weg èn wat zijn ligging in het landschap èn wat zijn aankleding betreft, aan zekere schoonheidseisen heeft te voldoen, wint meer en meer veld. Langzamerhand rijpt de gedachte dat de weg, als verkeersbaan, en het landschapsschoon geen tegenstrijdige belangen hoeven te vormen.’
In dat jaar kwam ook het boek Wegbeplanting uit waarvoor Overdijkink de foto’s leverde en waarin Jan T.P. Bijhouwer (toen docent tuinkunst aan de Landbouwhogeschool in Wageningen) een schema plaatste met daarin voor 16 landschapstypen de gewenste wegbeplanting, waarbij rekening werd gehouden met bestaande kavelstructuren, de openheid van het landschap en eventuele bijzonderheden (zoals het voorkomen van meidoorngroepen in de oude kleipolders). Hoewel Overdijkink het schema te dwingend vond, zou het veel gebruikt worden.
Verschillende scholen
Tijdens de Wederopbouw beschikte Staatsbosbeheer over een eigen afdeling Verkeerswegen die viel onder Landschapsverzorging waar Roelof Jan Benthem het hoofd van was. Benthem nam Hein Otto aan, de eerste landschapsarchitect van Staatsbosbeheer en betrokken bij tal van wegontwerpen.
Na de oorlog ontstonden grofweg twee richtingen binnen de wereld van de Landschapsverzorging. Een aantal ontwerpers ging er vanuit dat schoonheid voortvloeit uit het doel. Een middenberm met struiken heeft doordat er op gezette afstanden uitsparingen zijn aangebracht dan wel een esthetisch effect, maar dat komt voort uit een veiligheidsoverweging. Korte contactmomenten met de andere weghelft werden belangrijk geacht om verkokering van het zicht te voorkomen.
Andere landschapsarchitecten keken naar vormgevingsprincipes die uiteindelijk zijn terug te voeren op de achttiende-eeuwse Engelse landschapsstijl. Vooral via Duitse en Amerikaanse voorbeelden maakte deze richting school in Nederland. Het ideaal was ‘de weg als landschap’, waarbij de automobilist het idee kreeg zich door een groot landschapspark te bewegen, wat gerealiseerd kon worden door zeer ruime beplanting of juist weids zicht en fraai uitgemeten bochten. De A28 tussen Zwolle en Harderwijk, en dan vooral ter hoogte van Nunspeet is daar een goed voorbeeld van. Het traject werd in de jaren zestig ontworpen door Klaas Huizinga.
Amsterdam-Rijnkanaal
Terug naar de foto van Hoeijmakers. Die is genomen aan het Amsterdam-Rijnkanaal, het langste beplantingslint van Nederland. Het is hier niet de plek om de hele geschiedenis van deze waterweg uit de doeken te doen, maar het is wel goed om er op te wijzen dat de beplanting niet zomaar gebeurde. Er zijn zes verschillende hoofdvormen te onderscheiden op het hele traject; steeds is gekeken naar wat waar passend is. Waarbij natuurlijk meespeelt dat alle beplanting met bomen als windvang werkt voor de scheepvaart. De meeste beplanting dateert uit de jaren zestig tot en met negentig toen het kanaal verbreed werd om het geschikt te maken voor de vierbaksduwvaart.
Het meest iconische deel van het 72 kilometer lange traject is het stuk van Nigtevecht tot Maarssen. Iedereen die met de trein van Utrecht naar Amsterdam reist ziet het liggen. De foto van Hoeijmakers brengt alle delen die dit landschap kenmerken samen en benadrukt ze: de eindeloze vlakte van weides waar kaarsrechte lijnen van water, asfalt en bomen doorheen getrokken zijn, de hoge lucht. Stel je dit eens voor zonder bomen.
Er is veel geschreven over de Nederlandse wegen, maar een wetenschappelijk onderzoek naar de geschiedenis van de wegbeplanting ontbreekt. In Wageningen wacht een enorm archief op een promovendus…
Met dank aan Rob Hoeijmakers.
geef een reactie