www.boswachtersblog.nl/ Een boom is meer

Bomen van Betekenis #22 Bosleven in het Hart van Drenthe

4 juni 2024 Kunsthistoricus Marcel van Ool in Een boom is meer

Het uitgestrekte natuurgebied dat we nu Hart van Drenthe noemen, bestond oorspronkelijk uit drie boswachterijen: Grolloo, Schoonloo en Hooghalen. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw werden die aangelegd met houtproductie als doel. Er werden vooral veel naaldhoutsoorten aangeplant, zoals fijnspar, Japanse lariks en douglas. In de voorbewerking vond vaak egalisering van de bodem plaats en er kwamen sloten die voor de afwatering zorgden. Om de oogst te vergemakkelijken werd er een stelsel van wegen aangelegd in rastervorm; de hoofdwegen ‘bestraatte’ men met keien (een echte taak uit de werkverschaffing). Zo’n vijftien jaar geleden begon Staatsbosbeheer met de omvorming naar een natuurlijk zandlandschap.

Grote veranderingen
Boswachter ecologie Pauline Arends legt uit dat die transitie niet alleen gevolgen ter plekke heeft. Tal van ingrepen hier, op het Drents Plateau met de bovenloop van de Elperstroom, zijn erop gericht meer water vast te houden dat elders weer als kwel aan de oppervlakte komt en zo beeksystemen voedt. De belangrijkste maatregelen betroffen het terugbrengen van natuurlijke hoogtes en laagtes, het dempen van sloten en het reduceren van het aandeel naaldbomen ten gunste van loofbomen (als je denkt dat een boswachter over ‘verloving’ praat, dan is meestal verloofing bedoeld). Hier betrof het eik, berk, beuk, esdoorn en struiken als lijsterbes die werden ingebracht of er vanzelf mochten komen. Daarnaast werd het strakke patroon van wegen opgeheven, al zijn de keienwegen gebleven. De bezoeker loopt hier geen paaltjesroute en er is nauwelijks bebording. Tot slot vindt in een stuk van 500 hectare geen beheer plaats, dat wil zeggen; het is ondergebracht bij een kudde galloways. Die runderen, zo’n 120 in getal, mogen hun eigen sociale structuren vormen en hun gedrag bepaalt voor een deel hoe het landschap eruitziet. Dat gaat over meer dan waar en wat ze vreten (en dus voor openheid zorgen). In hun vacht worden zaden verspreid, hun hoeven creëren microreliëf, hun geschuur stuurt de groeirichting van bomen en de stieren die tijdens de bronst kuilen trappen en uitschuren zorgen voor zandwanden waarin tal van insecten een droge en warme nestplaats kunnen aanleggen.

Eerste wolvenspoor
Pauline en ik wandelen door het deel dat De Tweelingen heet. Vanuit de veenplassen kwaken de groene kikkers en boven ons laat de veldleeuwerik zich horen. Ik worstel om de juiste woorden te vinden voor dit landschap: sommige plekken zijn compleet open, met heide en her en der een jeneverbes, terwijl andere stukken een berkenbos in wording lijken, en af en toe staat er een fraai uitgegroeide eik. Het geheel is een mozaïek zonder regelmaat, een wild verband.
De veldkennis van Pauline is indrukwekkend en ze heeft de gave om te vertellen zonder te beleren. Ook een korte cursus ‘herken de uitwerpselen’ wordt zo een verrijking van de natuurbelevenis. Pauline wijst mij op een wolvenkeutel, herkenbaar aan lengte (minimaal 20 centimeter, maar soms wel veertig), dikte (zo’n tweeëneenhalve centimeter), substantie (haren en botten) en geur (door Pauline omschreven als ‘diep zoet’). De uitwerpselen die Pauline aantreft gaan voor onderzoek naar het wolvendieet naar het lab dat ingericht is door de Universiteiten van Leiden en Antwerpen.
Het is de eerste keer dat ik een spoor van de wolf tegenkom en het is een spannend idee dat het dier ons al veel eerder opmerkte en ons misschien zelfs van een afstand in de gaten houdt.Op zoek naar mieren
In een deel van de voormalige boswachterij Grolloo is het bosbouwverleden nog goed zichtbaar. Aan een kant van de weg staan fijnsparren in rechte rijen. Het betreft een bosvak in monocultuur van de tweede generatie, zo’n vijftig jaar oud. Aan de andere kant staat een beukenbos. Pauline: ‘In de oude bosbouw was beuk en lariks een gebruikelijke menging. Hier zijn de lariksen verwijderd omdat de soort zich uitzaait en kan domineren op plekken waar je dat niet wilt.’

Pauline weet dat er grote kans is dat we een kolonie van de kale rode bosmier aantreffen tussen de fijnsparren, zeker wanneer er een plek is met wat uitval van bomen waardoor  genoeg licht de bodem bereikt. En jawel, ik zie een omgevallen boom waarover colonnes mieren af en aan marcheren. Vlakbij wat ooit de stamaanzet was, ligt een hoop: het nest. Dat is ontzettend gaaf om te ontdekken, alleen al de bewegingen van al die diertjes! Zo doelbewust, maar toch niet te volgen voor mij.Symbiose
Pauline is mierenkenner en ze duidt wat ik zie. De stam is een ‘snelweg’ naar een voedselboom. Maar Pauline begint haar verhaal bij wat zich aan het oog onttrekt. ‘In het nest bevindt zich de koningin. Die kan wel twintig of dertig jaar oud worden en ze legt haar hele leven eitjes, honderden per dag. En dat terwijl ze maar één keer paart. De zorg voor de koningin, de eitjes, poppen en larven gebeurt door de jonge werksters. Oudere werksters (ze worden maximaal twee jaar oud) zijn vooral buiten actief. Een belangrijke taak van de werksters is de voedselvoorziening: de larven hebben dierlijk voedsel nodig. Dat kunnen insecten zijn die in hun geheel versleept worden, maar het kan ook gaan om stukjes die ze van een groter dier afbijten. Volwassen mieren “draaien op luizenmelk”. De werksters houden daarom luizen, bijna als vee. In koude periodes verblijven de luizen in het nest, wanneer het warmer wordt brengen de mieren ze naar buiten, naar de voedselbomen. Tussen het nest en de bomen zetten ze een transportketen op. Werksters vreten de energierijke afscheiding van de luizen, brengen dat naar een ‘oversteekplaats’ waar ze het opbraken en zo doorgeven aan de volgende ploeg. Dat gaat zo door totdat het nest bereikt is. Er is overigens sprake van symbiose of wederzijds voordeel. De mieren beschermen de luizen tegen vijanden zoals lieveheersbeestjes.’

Blijvende fascinatie
Er is uiteraard nog veel meer te vertellen over (bos)mieren. Heel interessant vind ik de opmerking van Pauline dat in navolging van klassieke Duitse bosbouwers ook in Nederland nesten van bosmieren gekoesterd werden omdat ze een belangrijke functie hadden in het gezond houden van het bos. Sluitend bewijs is er op deze plek niet voor, maar het is wel opvallend dat dit fijnsparrenbos er behoorlijk goed uitziet en grotendeels gevrijwaard is van schorskevers die elders zulke enorme schade aanrichten.
Wat me het meest bijblijft is een verbazing over hoe zaken werken. Als je een hele poos naar zo’n actief nest kijkt, ga je vanzelf nadenken over ketens van sturing en terugkoppeling, waarbij je weet dat geur een belangrijke signaalfunctie heeft. Maar je kunt het niet helemaal ontrafelen. Alles gebeurt in samenhang. De vergelijking van een nest met een stad heb ik altijd eng gevonden vanwege de onderwerping van het individu aan het collectief bij de mieren. Toch, dat voortdurend direct handelen van de mieren, ik blijf ernaar kijken.

Terwijl X een vreemd medium is geworden, blijft Pauline gewoon heel fijn twitteren over wat zij waarneemt in de natuur. Om te volgen.

reageren

geef een reactie

i

Mis geen enkel bericht van dit boswachtersblog