Bomen van Betekenis #20 Het essenhakhout van Overlangbroek
De Franse historicus Jacques Le Goff (1924-2014) noemde de Middeleeuwen de Houten Tijd, om de eenvoudige reden dat het materiaal op enorme schaal werd toegepast, van huizen- en schepen tot karren en wagens, van kuipen tot pijl en boog; voor alles was hout nodig. En dan was er ook nog de behoefte aan brandstof, niet alleen voor verwarming, maar ook voor de bakkersovens en ijzersmelterijen. Wat Seline Geijskes, adviseur landschap en cultuurhistorie in Utrecht, en ik zo fascinerend vinden, is hoe nauwkeurig voor elk doel de juiste houtsoort werd gevonden. Dat betekende dat men de eigenschappen van het materiaal goed moest kennen maar ook dat er voor tal van boomsoorten een specifiek beheer plaatsvond. Omdat in latere tijden hout vervangen werd door andere materialen of omdat bepaalde toepassingen compleet verdwenen, raakte ook het beheer in onbruik.
Zeer zeldzaam
Een goed voorbeeld daarvan is het essenhakhout. Daarvan restte (volgens de derde Bosstatistiek) in 1968 nog maar 621 hectare, in 1987 was dat aantal geslonken tot 267. Nu is er nog 170 hectare over. Een van die oude groeiplaatsen ligt in Overlangbroek, tegenover de Hyacinthuskerk. Historici gaan ervan uit dat hier in de dertiende eeuw al essenhakhout in cultuur was. De huidige opstand is grotendeels achttiende-eeuws.
Net als veel andere loofbomen kun je essen knotten of hakken, waarna ze weer uitlopen. Van die eerste methode ken ik geen voorbeelden in Nederland (in Engeland zijn die er wel), maar die tweede vond ooit op grotere schaal plaats in bijvoorbeeld delen van het rivierengebied: de essen groeien als een tierelier op de vruchtbare kleigrond die de Kromme Rijn hier afzette.
Oorspronkelijk werden de essen een keer per vijf jaar afgezet, dat wil zeggen dat hun uitgelopen takken of stammen werden (af)gehakt of afgezaagd. Aan de grond verdikt de stam zich dan en vandaaruit loopt hij weer uit. Zo’n verdikking noem je een stoof of stobbe. De ‘uitgroei’ kan wel twee meter per jaar bedragen.Nut
Uiteraard kon je het geoogste hout opstoken (het staat bekend om zijn trage verbranding), maar es heeft een specifieke eigenschap; het is buigzaam, waardoor er ook bijzondere toepassingen voor waren. Er werden bogen van gemaakt, maar ook stelen van gereedschappen. En heel logisch in dit gebied met hoogstamboomgaarden: ze deden dienst als stutten zodat de met fruit overladen takken niet breken. In de jaren tachtig van de vorige eeuw maakte Rijkswaterstaat nog gebruik van essenhout bij de aanleg van waterwerken, maar dat is gestopt. Het afzetten van de essen vindt nu een keer in de acht jaar plaats en de oogst eindigt versnipperd als biomassa.
Soortenrijkdom
De percelen met essenhakhout in Overlangbroek bestaan uit veel meer dan die ene ‘doelsoort’. We zien ook eik, hazelaar, wilg en langs de randen heel veel vlier. Door sommige bomen rankt de kamperfoelie, die nu bloeit, en her en der staan stoven dik in het mos. Om daar meer over te weten, moet ik met een andere specialist op pad, maar in 1941 wees de plantensocioloog Jan Barkman (1922-1990) al op de ‘bryologische rijkdom van de essenhakhoutstoven’. Wel goed om te weten: er zijn zo’n honderd soorten planten, mossen en insecten die in het bijzonder afhankelijk zijn van de es.
Niet te missen zijn de elzen. Die stonden er altijd al tussen. Hun hout is ‘stabiel’ dus geschikt voor bijvoorbeeld palen (en bezemstelen). Maar de menging die we nu zien, met in de meeste delen veel meer els dan es, is van recentere datum. Het oprukken van de elzen heeft ook te maken met de essentaksterfte. Die werd in Nederland voor het eerst waargenomen in 2009 en richtte daarna in het hele land op grote schaal schade aan.Hoop voor de toekomst
De essentaksterfte wordt veroorzaakt door het vals essenvlieskelkje. Terwijl nog veel onduidelijk is over de desastreuse opmars van deze exotische schimmel, gaat iedereen ervan uit dat de verspreiding zo ‘succesvol’ was omdat die via sporen plaatsvindt. De wind is dan ook je vijand. Een besmetting begint via de bladeren en zet door in de twijgen waar de sapstroom verstoord wordt. Dat leidt tot het bekende beeld van bomen ‘met dode vingers’. Op tal van plekken waar veel essen stonden, stierf vaak 90 procent. In Overlangbroek zien we ook zo’n stuk waar de uitval enorm is en waar andere soorten, niet alleen de els maar ook de nogal koloniserende dijkviltbraam, de boel overnemen. Sinds 2015 doen de WUR en het Centrum Genetische Bronnen Nederland onderzoek naar de essentaksterfte. Dat gebeurt met infectieproeven en DNA-analyses. Het vermoeden bestaat namelijk dat het geheim van de overlevers in hun genen schuilt. Je mag er niet zo maar vanuit gaan, maar het zou weleens heel goed kunnen dat de genetische diversiteit in Overlangbroek hoog is en de kans op resistentie dus ook. We kunnen er geen uitspraak over doen, maar we delen het plezier in wat we ook waarnemen: fris en gezond groen van de essen!
geef een reactie