Bomen van Betekenis #16 De jeneverbessen van de Zeegserduinen
Toen ik in 1998 bij Staatsbosbeheer kwam werken, hoorde ik er voor ‘t eerst over: de jeneverbes verjongt zich niet meer en is zo gedoemd uit te sterven. De hoogleraar vegetatiekunde Jan Barkman had dat in 1968 al opgemerkt en het leek een gegeven dat met enig mysterie was omgeven. Immers, wat zou de exacte oorzaak ervan zijn? In 2004 en 2007 volgden rapporten van respectievelijk Alterra en het ministerie van LNV. In dat laatste stuk werd voor het eerst in 60 jaar een opleving in het aantal zaailingen geconstateerd. Wat was er gebeurd?
Bijzondere vorm
Voor ik daar voorzichtig een antwoord op geef, eerst iets over de jeneverbes. Wat een rare struik is dat eigenlijk, vaak ziet hij eruit alsof hij niet goed wist of hij in de breedte of in de hoogte moest groeien en toen maar van allebei wat deed. Zou daar trouwens de oud-Drentse naam waggelboom vandaan komen? In cultivars is overigens meestal wel één van die groeieigenschappen uitgeselecteerd en heb je zuilvormige of juist bodembedekkende exemplaren.
De jeneverbes is tweehuizig, er zijn dus mannelijke en vrouwelijke struiken. Tijdens de bloei produceert het mannetje stuifmeel dat in wolken uit de boom waait. De jeneverbes is voor de bestuiving afhankelijk van de wind, wat betekent dat hij op een open groeiplek is aangewezen*. Daar kijk je dus als eerste naar wanneer je het reilen en zeilen van de jeneverbes bestudeert: zijn de struiken ingesloten door oprukkend bos?
Het rijpen van de bessen (eigenlijk: schijnbessen) na de bevruchting kan twee tot drie jaar duren. Ze worden gegeten door de koperwiek, kramsvogel en vooral de lijster. Al in het rapport uit 2007 werd genoemd hoe vaak zaailingen onder solitaire eiken werden aangetroffen, waar ze uit vogelpoep waren opgegroeid. Hun overlevingskans zou daar klein zijn, ze moeten bij voorkeur vol in het licht te staan en de eik zal, wanneer hij nog in de groei is, hen uiteindelijk overschaduwen.
De jeneverbes en de mens
De jeneverbes kent een lange geschiedenis in religie, volksgeloof en geneeskunst. Vanwege zijn scherpe, ietwat terpentijnachtige geur werd hij, net als de rozemarijn, bij de Grieken en Romeinen gebruikt ter vervanging van de veel kostbaardere wierook. Op tal van plekken in Noordwest-Europa werden delen van de struik gebruikt om het kwaad af te weren, dit vond ook nog lang na de kerstening plaats. Waarbij het hielp dat je bovenop de bes een kruisvorm kunt ontwaren.
De meeste van de gunstige eigenschappen die de struik worden toegekend hebben iets te maken met zijn reinigend en zuiverend vermogen. Wetenschappelijk is daar iets voor te zeggen, omdat de bessen een conserverende werking hebben. Maar overmatig gebruikt leidt tot nierschade.
Altijd leuk om er een oud kruidboek bij te pakken, zoals dat van Rembert Dodoens uit de zestiende eeuw. Daarin helpen jeneverbessen bij alles: aandoeningen aan de maag, longen, lever, nieren, kloven aan voeten en handen, open wonden en gebrand zou de rook goed zijn voor de hersenen: ‘hy verdroocht die overvloedighe vochticheyt’.
Vandaag de dag wordt vooral de verkwikkende werking geroemd en wordt de bes in badproducten verwerkt. Culinair kennen we hem natuurlijk als smaakmaker in dranken gestookt uit graan en sinds het fermenteren van groenten hip is, in veel meer dan alleen zuurkool.
Op weg naar de oudste
Boswachter Kees van Son laat mij de oudste jeneverbesstruik van West-Europa zien, die staat in de Zeegserduinen (gemeente Tynaarlo). De tocht vanaf het station in Assen voert binnendoor en ik krijg mee wat een boswachter in het veld allemaal tegenkomt: mountainbikers die zich van het pad af begeven, het uitsteken van orchideeën, een melding van een gewonde buizerd, loslopende honden terwijl het broedseizoen is. Maar gelukkig toch vooral mensen die vriendelijk groeten. Terwijl we over het Ballooërveld rijden, zien we de eerste jeneverbes, helemaal met het karakteristieke silhouet; een beetje in de hoogte, een beetje in de breedte. Alsof de Grobbebollen op de hei zitten. Maar Kees ziet meer. Iets verderop, direct langs de kant van de weg ontwaart hij een klein jeneverbesstruikje. Het zou zo maar tien jaar oud kunnen zijn, maar het is moeilijk precies te zeggen. De vorm is laag en ‘bossig’ vanwege de schapenvraat. Begin deze eeuw werd nog vermoed dat schapen met hun trappeldruk weliswaar gunstige omstandigheden creëren voor ontkieming van jeneverbeszaad maar dat het netto effect van begrazing met schapen nul zou zijn omdat de dieren de zaailingen later weer opvreten. Dat blijkt dus niet te kloppen; schapen houden het vaak bij alleen de frisse uitlopers.In de oudste
Een flink deel van de Zeegserduinen bestaat uit een zandverstuivingsgebied waaraan het terrein ook zijn naam ontleent. Kees bereidt mij niet voor en ineens staan we voor de enorme jeneverbes. Wel 450 tot 475 jaar oud, zo wordt geschat. Mooist van al: je kunt erin! Die ene struik heeft een soort berceau gevormd. De oudste delen hebben een schors die in de verte doet denken aan die van de sequioa, vezelig en bladderend. Zijtakken die neerwaarts buigen lijken wel gepolijst. Dat komt door het vele aanraken door mensen. Als monument kun je niet alles hebben: zeldzame mossen en paddenstoelen zullen zich hier veel minder vertonen dan bij exemplaren waar geen mensen komen.Beheer
Kees vertelt hoe vanaf het moment dat hij hier in 2007 kwam, vrijwilligers betrokken zijn bij alles wat met de jeneverbes te maken heeft. Dat begon met een inventarisatie: 30 stuks, waarvan 5 vrouwelijk. Toen al werd duidelijk dat opslag van vooral Amerikaanse vogelkers verwijderd moet worden, wil de jeneverbes overleven. Ook dat gebeurde door vrijwilligers en wel handmatig. (Met machines zou je het hele terrein stuk rijden). Ze houden het sindsdien bij en krijgen daarbij wel hulp van de schapen. Dat is geluk hebben! We horen het rinkelen van schapenbellen. Herderin Julie is er met de kudde. Zij vertelt hoe de dieren zich ’s ochtends te goed deden aan het jonge groen van berk, braam, Amerikaanse vogelkers en hulst. Nu storten ze zich op het gras.
Overleven
Tot slot laat Kees mij een jonge struik zien. Vanwege de goede monitoring door de vrijwilligers is het kiemjaar met zekerheid bekend: 2008. Hij moet hier precies de goede omstandigheden hebben aangetroffen: een ‘verwonde’ bodem om te ontkiemen en daarna relatieve rust. Dat wil bijvoorbeeld zeggen: geen konijnenvraat (Onderzoekers wijzen erop dat elders de eerste kiemsuccessen pas werden aangetroffen na de ineenstorting van de konijnenpopulatie). Maar er is wel iets anders aan de hand. De struik is ontkiemd onder een jonge eik. Hoe kan die jeneverbes dat nou niet weten, dat hij overschaduwd gaat worden? Zo simpel kan ik dat natuurlijk niet zeggen, maar het heeft ermee te maken dat de jeneverbes floreerde in het open landschap aan het eind van de laatste ijstijd. In feite ondervindt hij nu al 10.000 jaar concurrentie van ‘koloniserende’ boomsoorten en de verwachting is dat zijn leefgebied zonder ingrijpen in bos zal veranderen. Dat gebeurde vele honderden jaren niet omdat de mens het heidelandschap open hield, door er schapen te houden, te plaggen en ’te rommelen’. Nu wijst Kees mij op grove den, berk, eik en beuk die zich er spontaan vestigen. De door de mens in de jaren twintig van de vorige eeuw geïntroduceerde Amerikaanse vogelkers zien we opgroeien in een jeneverbesstruik. Als die niet wordt verwijderd zal hij de struik die hem beschermde tegen schapenvraat, overschaduwen. De jeneverbes is aangewezen op onze hulp en zo bekeken is hij een verstekeling van de cultuurhistorie.
*Vandaag heb ik het over afzonderlijk in het landschap staande struiken (op het Ballooërveld en in de Zeegserduinen). Op andere locaties (zoals de Borkeld in Overijssel) bevinden zich uitgestrekte struwelen jeneverbes.
Voor veel meer informatie over de jeneverbes: check de site van het Jeneverbesgilde.
geef een reactie