Bomen van Betekenis #14 Het geheim van het rood peperboompje
In het Jaar van het Bos is er natuurlijk ook aandacht voor bosflora en het spreekt voor zich dat elke type bos zijn eigen plantengroei kent. Maar pas wanneer een kenner je op die differentiatie wijst, ga je echt meer zien. Met Guido Verschoor, ecoloog in Zuid-Limburg, was ik op de Sousberg bij Schin op Geul. Een ding werd al heel snel duidelijk: wil je iets begrijpen van het bos dan moet je alles in samenhang beschouwen. Je kunt een plant wel determineren (‘dat is een…’), maar om antwoord te krijgen op de vraag hoe het kan dat ze juist daar groeit, moet je dieper graven. Soms letterlijk.
Grind aan de oppervlakte
De Sousberg ligt als een enorme pukkel in het landschap. Nog voor we bij het bos zijn, dat de top bekroont, wijst Guido me al op een hooggelegen weiland. Aan de rand is het grasveld in een modderpoel veranderd, wat niet gek is met de enorme hoeveelheden regen van de afgelopen tijd. Maar het gaat om wat je in die modder kunt zien: grind. En dat verwacht je in eerste instantie niet hier, maar bijvoorbeeld in een rivierdal. De verklaring ligt in de geologische ontstaansgeschiedenis van het gebied. De Maas stroomde aanvankelijk in het oostelijk deel van Zuid-Limburg. Toen de bodem van dit terrein (en aangrenzend de Ardennen en de Eiffel) omhoog kwam, verplaatste de rivier zich westwaarts. Gedurende het afleggen van dit traject, in het Tertiair en Pleistoceen, zette de rivier grind af. Op heel veel plekken zie je dat niet; er werd later leem (of löss) over afgezet door de wind. Maar hier, bovenaan de helling van de Sousberg bevindt het zich aan de oppervlakte of op geringe diepte. Dat laatste toont Guido aan in het bos: met een grondboor haalt hij een ‘boorkern’ uit de bodem. De verschillend gekleurde laagjes maken duidelijk dat er eerst humus ligt dat een beetje uitspoelt in de laag daaronder die uit leem bestaat. Maar dan, op nog geen vijfentwintig centimeter tref je grind aan. Dat is nog niet het hele verhaal. Guido neemt een monster uit de grindlaag en test dat in een potje met gedemineraliseerd water op de zuurgraad. Dat gebeurt net als in het scheikundelokaal tijdens de lakmoesproef met een papierstrookje dat verkleurt en aan de hand daarvan kun je aflezen hoe zuur of basisch een substantie is, uitgedrukt in de pH-waarde. Die is hier 4, wat flink zuur is. (Even zuur als bier of tomatensap, maar dat terzijde).
Feeëriek
Dat een bos iets mysterieus of sprookjesachtig kan hebben is een cliché dat ik zelf al te vaak heb gebruikt. Maar toch! Misschien is het ook wel de verrassing waardoor ik aan die termen dacht. Het bos is namelijk heel anders dan de kathedrale beukenwouden en heeft ook geen bloemkleden van bosanemonen of daslook.
De top van de Sousberg was zo’n honderd jaar geleden nog heide. De ‘stenige’ ondergrond maakte het terrein ongeschikt voor andere doeleinden. Nadat begrazing met schapen ophield, veranderde het in bos. Van de eerste soort die dan pioniert staan er nog veel exemplaren: de ruwe berk. Daarnaast is er ook veel haagbeuk. Het geheel is licht en open en de ondergroei is, vooruit, feeëriek. Er is genoeg leem voor het lelietje van dalen, dat bloeit met de elegantste klokjes van de hele Nederlandse flora, er staat parelgras en grote veldbies (die laatste vereist een iets zuurdere bodem) maar bovenal is er maagdenpalm, met die fraaie paarse bloemen tussen het glanzend blad.
Zorgwekkend intermezzo
Terwijl we de berg afdalen is er een magnifiek uitzicht over Zuid-Limburg. Ik schrik wel van een enorme oranje heuvel, waar de begroeiing is doodgespoten met glyfosaat. Juridisch is dat in orde, maar met zoveel wetenschappers die waarschuwen tegen het gebruik van het verdelgingsmiddel en met zoveel nare ervaringen uit het verleden (waarbij het effect in het vrije veld van een ‘gewasbeschermend middel’ totaal afweek van wat de test in het laboratorium uitwees), zouden we andere keuzes kunnen maken.
Veranderende begroeiing
Onderweg wijst Guido me op de rijkdom in de bosrand. Voor de leek is daar alles nu gewoon groen, de ecoloog onderscheidt: gevlekte aronskelk, aalbes, speenkruid, Gelderse roos, agrimonie, wilde marjolein, valeriaan en bosrank. Voor hem zijn het allemaal indicatoren dat we het zure milieu achter ons hebben gelaten en een kalkrijk terrein betreden. Met name die laatste, de bosrank, is een zeker teken dat er krijtgesteente in de bodem zit. Om uit te leggen hoe dat daar komt is nog meer geologie nodig. Maar ik beperk me: het materiaal dateert uit het laat-Krijt (73 tot 69 miljoen jaar geleden) en is opgebouwd uit naar de bodem gezonken kalkskeletjes van kleine zeedieren.
Voor wie niet in de botanie onderlegd is, vormen de talloze wijngaardslakken overigens ook een aanwijzing dat er kalk aanwezig is.
Het rood peperboompje
Beneden aan de zuid-westflank van de berg duiken we weer het bos in. Het gaat hier om een zogenoemd middenbos, met naast ‘gewoon’ uitgegroeide bomen (‘bovenstaanders’) ook hakhout dat vooral bestaat uit hazelaars en essen. In het verleden werden die om de zoveel tijd (afhankelijk van de soort om de vijf tot tien jaar) dichtbij de grond afgezaagd of -gehakt, waarna ze weer uitliepen. Houd je deze cyclus vol dan ontstaan er stoven; de verdikte onderste delen van waaruit het uitlopen plaatsvindt. Hier heeft deze vorm van houtoogst al zeker dertig jaar niet meer plaatsgevonden en ondertussen zijn de uitgelopen takken stammen geworden.
Ook hier neemt Guido weer een bodemmonster. Al na zo’n twintig centimeter stuit hij op kalk (die ik mergel noem). De pH-waarde is 7.5, wat geen verrassing meer is. Terwijl we ons een weg banen door de bosranken, die als dikke lianen uit de bomen hangen en neergestort op de grond onze weg tot een hindernisparcours maken, vertelt Guido over het rood peperboompje. Daarvan zijn maar vijf groeiplaatsen bekend in Zuid-Limburg en dit is er daar één van.
Deze struik bloeit met lichtpaarse bloempjes direct op het hout. Van februari tot april, dus dat hebben we net gemist. Later kleuren zijn bessen knalrood, maar nu zijn ze nog onopvallend groen. Het spannendste aan het rood peperboompje is eigenlijk het verhaal. Aan welke voorwaarden moet een terrein voldoen alvorens het peperboompje zich er vestigt? En wat is nodig voor zijn verjonging? Guido maakt deel uit van een heel team dat daar onderzoek naar doet. Het lijkt erop dat de struik alleen maar groeit op een hele specifieke overgang (gradiënt) van zuur naar kalkrijk. Daarbij moet hij voldoende licht hebben maar verdraagt hij geen al te sterke zoninstraling. Ook moet de bodem vochtig zijn en wat leem helpt daarbij.
Nieuwe resultaten
Guido markeerde een aantal exemplaren met verkeerslinten om ze jaar na jaar terug te vinden en te monitoren hoe ze erbij staan. Van voortplanting is nauwelijks sprake en het vermoeden bestaat dat de bosrand en het bos zelf te dicht zijn. Daardoor vinden bestuivers zoals hommels niet meer hun weg naar de boompjes. Een proef bij Natuurmonumenten waarbij het traditionele hakhoutbeheer opnieuw werd toegepast leverde positieve resultaten op. Niet alleen werd het bos opener, ook de strooisellaag, waardoorheen een kiemend plantje zich een weg moet banen, is dan minder dik. Zoals ik al eerder zei: je moet alles in samenhang zien, wil je iets begrijpen van wat een bos eigenlijk is.
Ondertussen hebben we in vogelvlucht hooguit 250 meter afgelegd, maar we hebben werelden gezien.
geef een reactie