Een week lang ‘gewoon mooi’
Natuurlijk is het zo dat hoe meer je weet hoe meer je ziet. Je kunt een bos leren lezen, waarbij kennis uit allerlei vakgebieden de blik verruimt. Dat begint heel basaal; dat eerste onderscheid dat je leert maken tussen bladvormen. En uiteindelijk blijkt dan wat de beroemde natuurbeschermer John Muir zei: ‘When we try to pick out anything by itself, we find it hitched to everything else in the Universe.’ Maar je kunt los van alle kennis, hoe waardevol die verder ook is, iets anders doen, voor de verandering: je zintuigen aanzetten en alleen maar kijken, ruiken, luisteren, voelen, misschien proeven. Dat levert ook heel veel kennis op trouwens, maar de belevenis is niet te vergelijken met een dag studeren achter een scherm.
Afgelopen zaterdag twijfelde ik even; zou ik me verdiepen in de geschiedenis en ecologie van de Geleenbeek? Die stroomt langs mijn geboortedorp Spaubeek, in Zuid-Limburg. Natuurmonumenten kocht er uitgestrekte percelen op, liet de beek weer vrij meanderen, vochtig bos met veel elzen langs de oevers keerde terug. Kortom het Geleenbeekdal is een fantastisch studieobject. Maar ik liet het even zitten en besloot net zoals ik dat als kind deed te gaan struinen. Ik zou wel zien wat ik tegen kwam.
Helemaal zoals vroeger kon het niet worden. Niet omdat natuur uiteraard verandert, maar omdat zij nu begrensd is. De bordjes met ‘kraamkamer van de natuur’ manen je op de paden te blijven. Dat is een goede zaak en er is genoeg te beleven vanaf het pad, maar het is wel heel anders dan in de jaren zeventig. Ik heb geluk, het Oliemolenderpad is zo’n modderboel dat de meeste mensen het links laten liggen. Ben ik er een hele poos lekker alleen.
Het pad volgt zo’n beetje de gemeentegrens van Spaubeek en Schinnen en voert over de Geleenbeek. Natuurmonumenten sloeg zelfs een nieuwe brug. Er is op die plek iets, ik weet niet precies waar het aan ligt, maar het doet me mijn hele leven al aan Amerika denken en dan vooral aan het westen van de Verenigde Staten. Te veel cowboyfilms gezien als kind misschien. Ik maakte er een filmpje met mijn telefoon om te laten horen dat het hier niet om een murmelende beek gaat, maar om een kolkend riviertje. Het eindresultaat mocht er niet zijn, de aandacht was niet bij de techniek. Maar evengoed, je ziet daar toch zo een beer die een zalm uit het water slaat?
Ondertussen is het feest in de pratsj (het Limburgse woord voor modder). De watermunt heeft al blad gemaakt en als je erop trapt (wat onvermijdelijk is) vult de lucht zich met zijn scherpe, frisse geur. Het ruikt sowieso lekker langs de bosrand. Het is niet zomaar te zeggen waardoor dat komt. De hoge temperatuur (25 graden) en al die nattigheid helpen zeker mee. Maar eigenlijk is het alles bij elkaar, in de lente.
Het is zaak goed naar de grond te kijken. Er zijn enorm veel kikkertjes. En er kruipen slakken. En hier zijn dat vooral van die enorme wijngaardslakken. De wending van hun huisjes pleziert het oog. Normaal gesproken zou ik dan voor een blog uitzoeken hoe het ook alweer zat met de Fibonaccireeks en hoe je die in allerlei natuurlijke vormen terugziet. Dat doe ik nu niet, maar ik geniet wel van de beeldrijm die zich vanzelf voordoet als ik doorwandel. Van een gevlekte aronskelk heeft een dier het topje van de nog dichte kelk afgeknaagd. Ik kan zo in die normaal verborgen binnenruimte van de plant kijken. En ook daar: die wendingen! En even later staat er een mannetjesvaren, de stengels voor een deel nog opgerold. Het is heel makkelijk om daar iets symbolisch in te zien, over ontluiken en tot volle wasdom komen.
Mooist van al is een compleet landschap in miniatuur dat op een omgevallen boom is ontstaan. De stam is al bijna niet meer te zien; hij is helemaal opgenomen door klimop en mossen. Een deel van zijn hout is vergaan en dat levert genoeg materiaal op voor het robertskruid om zich er te vestigen. Het zal een van de minst zeldzame bosplanten zijn die er bestaan en zij woekert ook vrolijk in tuinen. Daar krijg je haar bijna niet uitgeroeid, maar omdat zij heel los wortelt kun je haar makkelijk uittrekken. Zelfs in mijn kleine stadstuintje verwijder ik met de hand hele bossen van het robertskruid. Waarbij de plant een fantastisch groen en licht bitter parfum afgeeft. Van de oude naam, stinkende ooievaarsbek snap ik niets. Maar dan nu hier. Dat ene roze bloempje in een zee van groen. Het is alsof ik het plantje voor het eerst zie.
geef een reactie