Bomen van Betekenis #6 Groninger dorpsbossen
Wie door het Groninger kleilandschap rijdt, ziet voortdurend hoogopgaande groene eilanden. Sommige daarvan zijn eeuwenoud: het zijn de beplante borgterreinen en erven van boerderijen. Andere dateren uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Zijn ze heel klein, dan is meestal sprake van een overhoek; een snipper grond die voor de rationele landbouw niet bruikbaar was ‘en naar Staatsbosbeheer ging’ ten tijde van de ruilverkavelingen. In diezelfde periode werden ook echte dorpsbossen aangelegd. Het betreft serieuze ontwerpen die allerlei functies hebben. Met adviseur landschap en cultuurhistorie Bram Verhave ontdek ik de grote waarde van dit groene erfgoed.
De ruilverkavelingen, die als belangrijkste doel hadden de landbouw te moderniseren, dreigden op veel plaatsen landschapsschoon te vernietigen en natuurwaarden aan te tasten. Om dit enigszins te verzachten werd vanaf 1954 een landschapsplan verplicht bij elke ruilverkaveling. Nog steeds ging daarbij de beste grond naar de landbouw en de slechtste naar de natuur, om het even boud te stellen, maar nieuw was de eis dat voor het hele gebied een landschapsarchitect meekeek en -ontwierp. Die taak werd bij de afdeling landschapsverzorging van Staatsbosbeheer belegd die sinds 1949 geleid werd door Roel Benthem.
Henk van Blerck, die promoveerde op de ontwerpen uit de tijd van de ruilverkavelingen, wijst erop dat er voorlopers van de Groninger dorpsbossen aangemerkt kunnen worden. Allereerst is daar de reconstructie van Walcheren direct na de oorlog. Hierbij werden ook nieuwe bossen ontworpen. Dat gebeurde eveneens in de IJsselmeerpolders. Maar Van Blerck schuift het Brabantse Donk naar voren als locatie voor het eerste echte dorpsbos. Daar tekende Benthem in 1946 op kaart een flinke pluk beplanting bij de beek aan de rand van het dorp. Op grond die het minst gewild was door landbouwers (want nat) ontstond een geliefd wandelgebiedje.
Die twee zaken speelden veel later overal in Groningen mee: op grond die de landbouw niet hoefde, creëerde men een fraai bos, voornamelijk geschikt om te wandelen. Maar Bram legt uit dat een ontwerper als Willem Voorbeijtel Cannenburg nog meer deed toen de ruilverkavelingen in de jaren zeventig en tachtig werden uitgevoerd in Groningen. Zijn bossen vormden ook een scherm langs de nieuwbouw die toen veelvuldig plaatsvond. Vanaf de wegen was die zo nauwelijks zichtbaar.
Pas na de eeuwwisseling ontstond opnieuw belangstelling voor de dorpsbossen. Dat had verschillende oorzaken. Beschermers van het landschap wezen erop hoe een nieuwe rand met bebouwing buiten het bos het aanzicht ontsierde (die werd ‘witte schimmel’ genoemd). Daarnaast maakte de essentaksterfte (vanaf ongeveer 2012) de dorpsbossen heel zichtbaar. Die boomsoort was veelvuldig aangeplant en veel exemplaren stonden daar nu dood te gaan. Maar er was ook nog iets anders. Lange tijd, en zeker in de jaren negentig, had Staatsbosbeheer minder oog voor het (al dan niet eigen) ontwerpverleden en ging de aandacht vooral uit naar natuurlijke processen. Dat is veranderd en Bram laat zien hoe herstel en zelfs uitbreiding van de ontwerpen van landschapsarchitecten hand in hand gaat met natuurwaarden.
Je kunt bijvoorbeeld in een dorpsbos een ‘kamer’ uitsparen voor nieuwe huizenbouw. Het ontwerp kan daar tegen. Je compenseert de gebruikte grond dan wel met een factor tien voor nieuw bos en helpt zo ook mee de provinciale bossenstrategie te realiseren. Dat moet wel secuur gebeuren zodat je van het typische Groninger land geen Gelders Arcadië maakt.
Vandaag bezoeken we twee terreinen waar net wat anders aan de hand is dan in de meeste dorpsbossen. In Wehe-den Hoorn was op het voormalig terrein van de Starkenborgh een dorpsbos aangelegd. Bram trof het enkele jaren geleden aan als een wildernis ‘met een muizengaatje’ als toegang. Wel was duidelijk dat in het ontwerp uit de jaren tachtig met een dubbele rij eiken het oude borgterrein aangegeven was. Uitgangspunt voor het herstel werd het zichtbaar maken van oude contouren en dat is heel mooi gelukt. Vanaf de weg ga je via een vrijgezette en deels vernieuwde laan over de oude gracht en bereik je het open borgterrein. Vanaf daar kan de wandelaar keuzes maken die allemaal verrassend zijn: opnieuw een brug over (die perfect uitgelijnd in het midden op een boom toeloopt) of nog verder naar een lindenbos waar de natuur haar gang mag gaan.
Van een heel andere categorie is Abelstok. Hier werd door landbouwer J.P. Bos uit Wehe-den Hoorn in 1923 een grote boomgaard aangelegd. Op de oude boerderij ging de beheerder wonen. In 1971 ontstond er commotie: een macrobiotische commune was neergestreken op het terrein. De toenmalige eigenaar had geen toestemming gegeven ‘voor deze invasie van Amsterdamse viezigheid’. De alternatieve exploitatie werd geen succes, in 1977 brandde de boerderij af waarbij de oude linde (op de foto hieronder) die voor het huis stond gespaard werd. Het verwilderde terrein ging uiteindelijk naar Staatsbosbeheer.
De boomgaard lag er lange tijd sprookjesachtig vervallen bij. Het was, voor wie het eenmaal ontdekt had, een geliefde wandelplek en natuurlijk geweldig voor kinderen. Eigenlijk is het een onbedoeld dorpsbos -waar nu toch noodzakelijk beheer plaatsvindt. Vooral hoog uitgegroeide essen, populieren en wilgen gaan bij storm om en vernielen de oude fruitbomen. Vernieuwing moet niet te rigoureus: alleen de bomen die een risico vormen haal je weg. En er gebeurt nog meer: trots laat Bram zien dat er nieuwe aanplant van perenbomen plaatsvindt. Keurig in hetzelfde plantverband als de oude exemplaren. Op Abelstok heerst de tweestemmigheid van orde en chaos.
Tot slot bekijken we de ontwikkelingen op de wierde Maarhuizen. Dat is een van de mooiste plekken van Groningen, met oude boerderijen, laantjes, een kerkhof. Verstilde tijd en hippe culturele vernieuwing raken elkaar hier zonder conflict. Je kijkt er fantastisch uit over de zeeklei, die je trouwens ook rúíkt. En er is zicht op het industrieterrein van Winsum. Mag daar een nieuw dorpsbosje voor? Zelfs al is dat dan slechts schaamgroen.
geef een reactie