Boeken over Bomen #4 De vloek van de nootmuskaat
In 2021 publiceerde de Indiase schrijver Amitav Ghosh De vloek van de nootmuskaat. De ondertitel, Boodschap aan een planeet in crisis, geeft aan dat het over veel meer gaat dan nootmuskaatbomen. Maar hij begint zijn verhaal wel met Myristica fragrans zoals de boom in het Latijn heet. En in die benoeming zit een groot deel van zijn betoog al vervat: de naam volgde immers na de koloniale toe-eigening van het land waar de boom groeit.
In het geval van de nootmuskaatboom (die zowel de noot als foelie oplevert) gaat het om de Banda-eilanden, die deel uitmaken van wat de Nederlanders de Molukken noemden. Alleen in die kleine archipel groeide de nootmuskaat van nature en pas in de achttiende eeuw werd hij ook succesvol elders aangeplant. (Dat wil dus zeggen dat voor die tijd álle nootmuskaat van één plek kwam, ook wanneer die in voorchristelijke Chinese en Romeinse teksten wordt genoemd).
Beredeneerde verwoesting
Al in de vroege zeventiende eeuw probeerde de VOC een handelsmonopolie op nootmuskaat te verwerven. De Bandanezen weigerden aanvankelijk maar uiteindelijk kwam het tot een afgedwongen verdrag. Omdat het vermoeden bestond dat er toch handel gedreven werd met concurrerende zeemachten besloot de Compagnie dat de eilanden van hun bewoners ontdaan moesten worden. Gouverneur-Generaal Jan Pieterszoon Coen meldt op 6 mei 1621 dat zijn troepen de nederzettingen op Lonthor ‘volkomen verwoest en platgebrand hadden’. Twee dagen later volgde na een tribunaal nog het afslachten van de oudsten (plaatselijke gezagsdragers).
Ghosh maakt duidelijk hoe zo’n bloedbad geen incidenteel gebeuren was, maar het optreden van westerse grootmachten over de hele wereld tekende. Het onvoorstelbare persoonlijke leed dat dit veroorzaakte, gaat de auteur niet uit de weg, maar hij wil de lezer ook iets anders aan het verstand brengen. Dat is tweeledig: eerst analyseert Ghosh hoe in Europa beredeneerd werd dat overzees geweld vanzelfsprekend is. Denkers, dichters, wetenschappers en kerkleiders hebben honderden jaren lang verkondigd dat de Europeaan (lees: de witte man) de kroon op de schepping is en dat onderdrukking of uitroeiing van anderen (‘die dichter bij de dieren staan’) een recht is dat zijn beschaving nou eenmaal met zich meebrengt.
Ghosh laat daarnaast zien hoe die vermeende superioriteit hand in hand ging met winstbejag. Dat destructieve mengsel had grote gevolgen. Het werd vanzelfsprekend dat je natuur kunt bezitten (wat ook het einde van de gemeenschappelijke gronden in West-Europa betekende) en dat onderdelen van de natuur tot hun productiewaarde worden gereduceerd. De auteur legt uit hoe dit westerse wereldbeeld leidde tot terraforming: het aanpassen van immense stukken land aan de levensstijl van een ander continent, wat massale biologische en ecologische ontwrichting inhield. Ghosh analyseert dat allemaal heel scherp en rekent af met ‘het was toen gewoon zo’, ‘dat was vroeger’ en ‘what aboutisms’ (zo spaart hij ook het Indiase kastesysteem niet, maar dat werd niet over de hele wereld uitgerold).
Een ‘nieuwe’ kijk op de natuur
Het centrale punt van het boek is dat denkbeelden die in vroegmodern Europa ontstonden nog steeds onze blik op de Aarde en de natuur bepalen. Dat wil zeggen dat we de planeet als inert zien en dat de natuur zwijgt. Dat is overigens ook het uitgangspunt in veel van de publicaties van de Franse socioloog en wetenschapsfilosoof Bruno Latour, die Ghosh vreemd genoeg niet noemt (ook niet in een van de 583 noten). Maar het pleidooi dat Ghosh houdt, gaat veel verder dan wat je meestal leest in dit soort boeken. Hij zegt dat we moeten erkennen dat landschappen niet willoos of stemloos zijn, maar doordrongen van vitaliteit. In het (opnieuw) horen van het niet-menselijke verhaal schuilt de redding van de Aarde. En dát die natuur ‘spreekt’, bleek dat niet altijd al uit de vage angst die westerlingen kon overvallen in nog niet volledig geterraformeerde landschappen? De onderdrukking van dat vrezen is impliciet ook de erkenning van een aanwezige vitale kracht, zegt Ghosh. Hij gebruikt overigens de roman De stille kracht van Couperus (1900) om aan te geven hoe Europeanen wegrationaliseerden wat er wel ís, maar wat niet past in een strak omkaderd wereldbeeld.
Terwijl ik hem groot gelijk geef met zijn pleidooi, denk ik dat het zo niet gaat werken. We zijn te veel verleerd, en een cultuur die opgaat in de schijnwereld van het scherm, hoe moet die de Aarde überhaupt zíén? En het kan ook allemaal minder hoogdravend. Begin in het eigen keukenkastje. Wat is die nootmuskaat, die kruidnagel eigenlijk? Is het wel zo vanzelfsprekend dat die vruchten bij jou beland zijn? Kun je hun geur omschrijven? Zijn ze geen wonder?
Naschrift: vorige week was er ineens commotie en hilariteit: in een nog te bouwen woonwijk in Amsterdam zouden de straten de namen van kruiden en specerijen krijgen. De beoogde Nootmuskaatstraat komt er niet (het wordt de Mierikswortelstraat). Een onafhankelijke commissie oordeelde dat de associatie met de massaslachting op de Banda-eilanden de reden was voor het schrappen van de naam. De burgemeester laat het voor wat het is.
Wat mij meer bevreemd is dat in het boek van Ghosh (ik las het in het Nederlands), sprake is van ‘inboorlingen’. Dat woord kan een neutrale betekenis hebben (‘oorspronkelijke bewoners van een gebied’), maar door eeuwenlang denigrerend gebruik is die duiding ook verschoven. Daar bewust van zijn lijkt mij niet overdreven. Woorden hebben kracht.
geef een reactie