Bijzinnetje
Onlangs hoorde ik mijn collega Hans Gartner uit het Lauwersmeer in een bijzinnetje zeggen ‘het zijn oostelijke merels.’ Zo’n zinnetje blijft dan hangen en wordt vrij eenvoudig een zinnetje van mezelf. Net zaten er bijvoorbeeld een stuk of vijf merels in het boompje voor het raam van mijn kantoor. Ik pakte daarom mijn verrekijker en bestudeerde vol overgave de merels in kwestie.
‘Dat is een merel’, grapte mijn collega, die stevast de verkiezing leukste boswachter op kantoor wint. ‘Ja, ik denk dat het oostelijke merels zijn’, riposteerde ik wijs. Omhoog getrokken wenkbrauwen, gebaren alsof ik om tien ’s ochtens al flink aan de pimpel was geweest et cetera. ‘Hoe zie je dat dan?’, probeerde hij nog. ‘Ze zijn iets dikker’, prevelde ik. Waarna mijn collega’s weer hard aan het werk gingen.
Ik ging hard op zoek om wat meer informatie over oostelijke merels boven tafel te krijgen, maar veel verder dan wat berichtjes over die vervelende ziekte Usutu kon ik niet vinden. (klik hier voor meer informatie) De merels in de ‘kantoorboom’ verkeerden trouwens in blakende gezondheid. Er was energie genoeg om ruzie te maken over het beste takje in de boom.
Maar hoe zit dan nu met die oostelijkheid? Ik denk dat ik Hans niet goed begrepen heb. Het gaat vast om noordelijke merels. In de vogelwereld liggen het oosten en noorden immers dicht bij elkaar. Vogels die uit koudere streken hier naar toe komen om te overwinteren. Half november waren er op radarbeelden bijvoorbeeld grote groepen merels te zien die vanuit Scandinavië onze kant op vlogen. En inderdaad, die merels zijn iets dikker en de vrouwtjes zijn iets donkerder bruin.
En nu? Niet zoveel eigenlijk. Wat ik zo boeiend vind, is dat niets is wat het lijkt. Mijn collega ziet Langelose merels, ik zeg in alle wijsheid dat ze uit het oosten komen, maar misschien zijn het wel noorderlingen. Wereldreizigers in je achtertuin. Alleen al het idee dat het kan. Je gaat toch anders door kijken door zo’n bijzinnetje.
geef een reactie