Vanaf Vlieland #3
Het begon met deze kaart. Die vond ik in Utrecht en maakte mij nieuwsgierig. Zou deze plek nog terug te vinden zijn? Dan zou je namelijk bij het begin van de bosbouwgeschiedenis op Vlieland staan. Het blijkt allemaal vrij eenvoudig. Achter het huidige kantoor van Staatsbosbeheer was vroeger de kwekerij en de oude sloot is nu een droge greppel zonder scherp profiel.
In de negentiende eeuw was Vlieland een woestijn. Het eiland was ontdaan van zijn plantendek. Vooral overbegrazing door vee richtte veel schade aan -dat gebeurde overigens door op zich geweldige beesten: de Nederlandse Landgeiten. Die zie je ook op schilderijen uit de Gouden Eeuw. Verder zal konijnenvraat en hout- en strooiselwinning ook hebben bijgedragen aan het ontstaan van een kaal eiland. De wind kreeg vrij spel, het zand ging stuiven en bedreigde Oost. Als je daar nog het natuurlijk wandelen dat eigen is aan de Waddeneilanden bij optelt, dan had Vlieland zelfs helemaal kunnen verdwijnen. De redding kwam van Rijkswaterstaat. Aan de Noordzeezijde van het eiland werden strekdammen aangelegd die de schurende en schavende werking van de zee afremden. Vanaf 1870 werd ook helm geplant om verstuiving tegen te gaan. In 1903 werd een begin gemaakt met de eerste bossen. Staatsbosbeheer was adviseur van Rijkswaterstaat en neemt vanaf 1908 de bebossing van Vlieland over.
Wat ga je in godesnaam planten in zand? Het is onvruchtbaar en of te droog of te nat. Met twee ondersoorten van de zwarte den, de Corsicaanse en de Oostenrijkse, bleek je een heel eind te komen. En op het hoogste, droogste duin overleeft zeeden. Maar dat allemaal niet zomaar. Bij het planten hebben de bomen hulp nodig. Dat had Staatsbosbeheer op Terschelling ontdekt, en we zijn er nog steeds trots op: met een doorweekt turfpakket, dat werkt als een spons, naast de wortels van de jonge bomen doorstaan de dennen elke droogte. Zelfs nu, na meer dan honderd jaar, komt de turf nog mee naar boven als een storm een boom ontwortelt.
Staatsbosbeheerder Carl Zuhorn, die me eerst de voormalige sloot liet zien, neemt me mee naar de Torenvijver. Die is gegraven om de turven in te weken alvorens ze bij het planten gebruikt werden. De Klaas Douwesvijver had dezelfde functie en festivalterrein de IJsbaan trouwens ook. De Torenvijver is bosbouwhistorie. Maar vooral ook een hele mooie plek, met zo’n sprookjesachtig eilandje. Van Carl hoor ik wat een feest het hier is in het voorjaar, met duizenden kwakende kikkers. Nu is het stil en scheren de libelles over het water.
Ik had rugstreeppad en brede wespenorchis op mijn loodjeslijst gezet. Bij het Torenduin vink ik ze af. De orchidee is weliswaar uitgebloeid maar heeft zijn majesteit behouden. Van de rugstreeppad zien we de ‘jaarlingen’ wegspringen. Misschien al op zoek naar terrein waar straks overwinterd kan worden.
Kooisplek is een schilderij. Een groot doek van stippels en vegen. De bessen van de kamperfoelie, rood tegen paarse hei. Er bloeit munt -de geur zo scherp als terpentijn. Ik weet dat er zeldzame zegges staan hier. Maar Carl en ik komen er niet helemaal uit. Dat is ook niet zo gek: ik ben van de cultuur en Carl van de vogels.
En vogels krijg ik. Als Staatsbosbeheerder op pad met collega’s heb ik natuurlijk al heel wat bijzonders gezien en gehoord. Maar dat is altijd per ongeluk. Nu gaan we er echt voor. En dat noem je vogelen. Carl wijdt me in -en dat begint ermee dat ik een fatsoenlijke verrekijker om mijn nek krijg. Weg met het toneelkijkertje van de cultuurhistoricus. Wat dacht ik daar ook door te kunnen zien in het open veld? Nu wijst Carl me op de lepelaars die gebroederlijk naast de aalscholvers staan.
Ik ben óm. Carl geeft uitleg over de omvormingen in Kroonspolders. Ik luister maar half, want ik wil kijken en meer kijken. Ik snap nu hoe je heel lang gebiologeerd kunt zijn. De snavels door het water: het meest basale gedrag van de lepelaars is een evenement. Leren van de meester is het voorrecht als je met Carl op pad bent. In een onmogelijk klein hoekje van zijn blikveld ontwaart hij een kleine zilverreiger. Door de kijker, staat het dier vóór me. Die ranke nek, de scherpe bek, en dan pets! Eén snelle beweging en het dier heeft een garnaaltje of zo gevangen. Een vlucht tureluurs komt over. Wetenschappers schijnen het synchroonvliegen verklaard te hebben. Ik zie een wonder.
Ik liep al over van dankbaarheid, maar de dag brengt nog meer. Carl zet me af bij het festival. Net op tijd voor Ronnie Flex. Wat een moment! Hij nodigt alle kinderen uit op het podium. “Ik heb chips en cola.” Ronnie brengt geluk. In heavy doses.
En nog is de dag niet klaar. In de winkel van kunstenaar Su Tomesen bij De Bolder, spreek ik twee Syriërs. Van de een is de vrouw net aangekomen in Athene, van de ander is de hele familie achtergebleven in Aleppo. Bij het afscheid weet ik niks anders te zeggen dan ‘het móét goedkomen’.
geef een reactie