Een magnifique bonk roest
Zoals zo vaak bij zaken die eeuwen meegaan, lijkt de uitvinding ervan achteraf te simpel voor woorden. Neem de baggerbeugel. Die is vanaf ongeveer 1530 in ons land in gebruik. Echt uitgevonden is hij hier niet, in Engeland werd hij al langer toegpast. Maar het kan ook best dat men op verschillende plekken op hetzelfde idee kwam. Een baggerbeugel is niks anders dan een stok, soms vele meters lang, met daaraan een ijzeren ring waaraan een net of mand is bevestigd. Meestal is de ring aan de kant waar hij aan de stok zit, een stuk afgeplat. De baggerbeugel werd gebruikt om in laagveengebieden over de bodem te schrapen en zo het veenslijk (met daarin voornamelijk plantenresten) in het net te verzamelen. De natte boel werd opgehaald en te drogen gelegd. Het werken gebeurde in stroken. De plekken waar veen verwijderd was, vulden zich onmiddellijk met water en worden petgaten genoemd. Waar het opgebaggerde (of gebaggelde) veen te drogen werd gelegd spreek je van legakkers. Gedroogd veen is turf en dat was in Nederland heel lang de belangrijkste brandstof. We hebben er zelfs zo veel van weggegraven dat er complete veenplassen ontstonden.Het is heel vreemd om nu een veld bruine turf in het landschap te zien liggen. Het kan in De Deelen, in wat het Lage Midden van Friesland wordt genoemd. Aan de rand van het natuurgebied mag nog één vervener turf winnen. Dit ‘bruine goud’ wordt niet meer opgestookt maar verkocht aan kwekerijen die het gebruiken in tuinaarde.In De Deelen staat een heel zeldzaam stuk erfgoed: een veenmachine. Daar zijn er maar twee van over. Een bevindt zich in Vinkeveen en die werkt nog. En er is dit schitterend geroest relict in De Deelen. Dit laagveen kwam pas heel laat aan snee, zoals het heet wanneer in een gebied de turfwinning begint (en waarin ook iets doorklinkt van een wond toebrengen aan het landschap). In 1920 werden hier de eerste petgaten gegraven, machinale vervening begon in 1936. Een veenmachine, ook wel veensteek – of baggelmachine genoemd, werkte volgens een eenvoudig principe: op een schuit staat een turfsteker; een kooi waarin messen zijn bevestigd. Die kooi wordt eerst opgetakeld en vervolgens losgelaten. De messen boren zich diep in het veen. Als je de turfsteker weer ophijst sluiten zich vanzelf twee kleppen onder het gestoken pakket veen. De machine, op stoom aangedreven, voer zo door het laagveen en vrat zich letterlijk een weg door het landschap. Een machine deed het werk van zestig veenarbeiders. Dat ging zo door tot 1968. Turf, waar met de komst van steenkool en aardgas al bijna geen behoefte meer aan was, kon goedkoper uit het buitenland gehaald worden. De machine bleef steken in het veen. Ondertussen is hij scheefgezakt en wilgen groeien door de ijzeren platen van de schuit. Industrieel landschap werd natuurgebied. Roerdomp, purperreiger en zwarte stern voelen zich er thuis en het is een prima gebied voor de visotter.In oude beheerplannen lees ik over de niet al te beste waterkwaliteit. Aangrenzende landbouwgebieden en de mest van grauwe ganzen zorgen voor eutrofiëring, wat wil zeggen dat de voedselrijkdom overmatig is. Hierdoor blijven allerlei spontane ontwikkelingen achterwege die je ‘normaal’ wel ziet als je een verveend gebied weer met rust laat. Dan verlanden stukken en krijg je in allerlei stadia de zeldzaamste planten. Maar boswachter Roel Vriesema laat me een paar plekken zien waar zich -weliswaar behoorlijk getopt door de ganzen- krabbescheer gevestigd heeft. Deze waterplant (schrijf ik over van Wikipedia) “verlangt schoon, niet te voedselrijk water en is gevoelig voor milieuvervuiling”. Wie weet wat volgt. Het is bekend dat de zwarte stern, die nu van de beheerders vlotjes krijgt om op te broeden, van nature graag de ‘matten’ van krabbescheer en andere planten opzoekt om te nestelen. De groene glazenmaker, een zeldzame libelle, maakt al gebruik van de krabbescheer. Tussen eind juli en half september zet het dier, vlak onder de waterspiegel eitjes af in de plant.
De Deelen is een prachtig wandelgebied dat zelfs door veel Friezen nog niet ontdekt is. Op een warme dag schieten de libelles voor je langs, de pompeblêden liggen op het water, hun bloemen als zonnetjes. Het is er ook geheimzinnig, hele stukken zijn onbegaanbaar. Daar is de natuur van haarzelf. Laaggelegen gebieden krijgen vaak wat banale bijnamen als ‘doucheputje’ of ‘badkuip’. Kunstenaar Sjoerd de Vries (1941), die De Deelen talloze malen gebruikte in zijn werk, toonde zich een dichter toen hij het ‘de onderkant van de Himalaya’ noemde.
Ooit hield ik een stevig betoog over het redden van de veenmachine. Dat is een beetje een gepasseerd station. Maar zorgen dat hij niet verder wegzakt, lijkt me een goed plan. Er zijn geen bordjes of q.r.-codes die het verhaal beter illustreren dan het ding zelf.
Met veel dank aan boswachters Roel Vriesema en Emiel Beijk
geef een reactie
blogdrenthe
Mooi verhaal, Marcel! Ik ken het gebied ook en vooral in de winter als het weer eens wil gaan vriezen zal ik er zeker weer te vinden zijn omdat er een prachtige tocht geschaatst kan worden!
marcelvanool
Veel dank voor deze waardevolle aanvulling!
Wim Enserink
Mooi verhaal. In de Achterhoek ligt tussen Groenlo, Winterswijk en Lichtenvoorde het Korenburgerveen. Dit is een hoogveenrestant dat door ingrepen van de eigenaren weer levend Veen is geworden. In het deel bij het dorp Vragender werd door boeren tot in de jaren vijftig ook turf gewonnen. Turf uit het Vragenderveen was enkel bedoeld voor eigen gebruik. In plaats van het afgebeelde schepnet werd hier een ‘alescheppe’ gebruikt. Dat is een soort emmer aan een lange steel waarmee ook ‘ale’ (gier) geschept werd. Dit werd hier ‘modden’ genoemd. De bagger werd op dijkjes uitgespreid en na eerste droging werden er breuklijnen in getrokken. Na het breken tot turven en verdere droging scheen dat de beste turf geweest te zijn. Zie http://www.vragenderveen.nl
Staatsbosbeheer
Dit is op Staatsbosbeheer Fryslân herblogden reageerde:
Mooi blog van cultuurcollega Marcel van Ool over de oude veenmachine in natuurgebied De Deelen.