Het beste koekoekboek
Als kind heb ik het dier nooit gezien, maar ik werd wel altijd op zijn roep gewezen: ‘hoor, de koekoek!’. In grote delen van Europa werd de eerste “koe-koek” van het jaar beschouwd als hét lentegeluid. De komst van de koekoek -uit Afrika, maar dat wist men lange tijd niet, men dacht dat hij een winterslaap hield -was een teken dat de natuur weer ontwaakte. Zo kon het dier in verband gebracht worden met vruchtbaarheid maar ook met wellust. Al bij de Grieken was bekend dat de koekoekmoeder haar eieren niet uitbroedt en haar jongen niet opvoedt. Dat leidde tot een heel rijtje negatieve betekenissen. In het Christendom was de koekoek een symbool van de duivel.
‘De koekoek in onze cultuur’ komt zeker aan bod in het boek van Nick Davies maar deze Britse auteur voert ons vooral diep de wereld van de veldornithologie in. Hij weet ook wel dat die voor velen onbekend terrein is en hoewel hij zelf alles op wetenschappelijk niveau bestudeert, kan hij zaken heel helder en vriendelijk vertellen aan een breder publiek. Davies houdt de lezer bij de les door eerst raadsels te formuleren en die dan, als een Sherlock Holmes, op te lossen waarbij darwinistische principes leidend zijn.Davies noemt het werk van Edgar Chance, deze amateur-onderzoeker werd in 1921 gefilmd op Pound Green Common. Vanuit zijn vogelkijkhut is de camera gericht op het nest van een graspieper. Een koekoek komt aanvliegen en binnen acht seconden legt ze haar ei in het nest. Twaalf dagen later komt dat uit. Het koekoeksjong werkt al snel een graspieperei uit het nest -terwijl de graspiepermoeder onaangedaan toekijkt. Als de moeder voer gaat zoeken, duwt het koekoeksjong ook nog twee jongen uit het nest.
In de tijd van Chance was nog niet duidelijk waarom vrouwtjeskoekoeken zo vaak met een ei in hun snavel werden waargenomen. Zouden zij eerst hun ei leggen en het dan oppikken om het vervolgens in een vreemd nest te deponeren? Chance ontdekte dat in de ongelofelijk korte tijd dat de koekoek haar ei bij gastouders legt, ze ook nog kans ziet een ei uit het legsel dat ze aantreft, in haar snavel mee te nemen -en later door te slikken.
Nu weten we dat moederkoekoeken een dag of twee voor hun leg, vaak ook al een of twee (van de drie of vier) gastoudereieren weghalen. De eierroof is de enige hulp die ze haar jong biedt. Zo gauw als het koekoeksjong uit het ei is, wacht het de herculische taak zijn ‘pleegbroertjes en -zusjes’ te vermoorden. Dat levert hem bij gastouders zoals de kleine karekiet, een enorme voordeel op: die zullen immers een nest waarin slechts een enkel kuiken is achtergebleven nooit verlaten -ook al is dat niet hun bloedeigen broed. Dat heeft te maken met ‘de economie van de voortplanting’: een kuiken is simpelweg ‘het signaal’ dat het te laat in het seizoen is om nog aan een nieuwe leg te beginnen -de kleine karekiet moet alweer bijna naar Afrika. Had moederkoekoek alle graspiepereieren weggenomen, dan had de graspiepermoeder het nest met één koekoeksei wel in de steek gelaten, om helemaal opnieuw te beginnen. Hoe uitgekiend! Halverwege zijn boek introduceert Davies een term die onder biologen veel gebruikt wordt: ‘Red Queen evolutie’, genoemd naar de vorstin uit Achter de spiegel van Lewis Carroll. Zij regeert over een land waar je moet rennen om op dezelfde plek te blijven. Noem het ‘veranderen om hetzelfde te blijven’. Voor Davies is dat een goede beschrijving voor de wapenwedloop die altijd gaande is tussen koekoeken en gastouders. De bioloog duikt steeds verder de diepte in om uit te leggen hoe er sprake is van co-evolutie die vermoedelijk zo verliep: eerst accepteren gastouders gewoon alle eieren van koekoeken. Gastouders krijgen door dat ze meer nakomelingen hebben naarmate ze de afwijkende koekoekseieren ruimen. Via vererving neemt afstoting in volgende generaties toe. Bij de koekoeken zullen de eieren die het meest lijken op die van de soort waarop geparasiteerd wordt, de grootste kans maken om uitgebroed te worden. Als dochterkoekoeken dat type ei van hun moeder erven, zal het aantal beter gelijkende koekoekseieren door natuurlijke selectie in de koekoekenpopulatie toenemen. Betere detectie leidt tot betere falsificatie.
En dan te bedenken dat deze eimimicry maar een van de vele aspecten is in de wapenwedloop! Davies maakt er wel duidelijk mee hoe het kan dat elk koekoeksvrouwtje een voorkeur heeft voor een soort gastouder; de eieren moeten lijken. Alleen bij de heggenmus maakt dat niet uit, die accepteert alles wat in het nest gedeponeerd wordt. Een kwestie van nog niet geëvolueerd genoeg…(Hun wapenwedloop is pas 6000 jaar aan de gang).
Net wanneer de wetenschap mij wat veel wordt, voert Davies mij weer mee naar het landschap van Wicken Fen, een aangetast veengebied buiten Cambridge dat uitermate Nederlands aandoet. Davies verrichtte er eindeloos onderzoek naar koekoeken. Als hij even uitblaast aan de waterrand, moet hij denken aan Darwins ‘overwoekerde oever’, metafoor voor de manier waarop diversiteit en complexiteit zich onder invloed van natuurlijke selectie hebben ontwikkeld. Davies : “Je zou hier een heel leven kunnen doorbrengen, gewoon door op de oever te zitten en steeds weer iets nieuws te ontdekken.”
Nick Davies, De Koekoek. Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen 2016
De onderste afbeelding (niet uit het boek) toont een kleine karekiet (l.) die een koekoeksjong voert.
geef een reactie