'Deze vlinder is inderdaad een pronkjuweel'
Vorig jaar, toen het verscheen, heb ik het over het hoofd gezien: een kleine publicatie van journalist Caspar Janssen over de grote vuurvlinder. De boekhandelaar zei dat hij het nog bij de geschenkboekjes gepresenteerd had. Raadsel opgelost, daar kijk ik nooit. Nu trof ik het gewoon onder ‘dieren’ aan.
Alhoewel hij knaloranje is, en fladderend wat weg heeft van een flikkerlicht (oranje-lichtblauw-oranje-lichtblauw enz.) werd de grote vuurvlinder pas in 1915 ‘wetenschappelijk’ ontdekt. Het jaar ervoor had Meerten Warmolts, onderwijzer in het Friese Scherpenzeel, zijn oogst aan vlinders opgestuurd aan Rudolf Polak, beheerder van het insectarium van Artis. Tussen allerlei algemene soorten zag hij een vlinder die in Nederland nog nooit was waargenomen en al meer dan een halve eeuw was uitgestorven op de enige andere plek waar hij ooit gezien werd in Engeland. Het was Lycaena dispar dispar Haw., de grote vuurvlinder. (Na veel, vooral Engels, gekrakeel is de Nederlandse grote vuurvlinder ondertussen omgedoopt tot Lycaena dispar batava, een geheel eigen ondersoort die alleen bij ons voorkomt).
Helaas voor Polak was hij niet de eerste die het dier ook in het veld op naam kon brengen. Dat was J.Th. (Theo) Oudemans, voorzitter van de Nederlandse Entomologische Vereeniging. Ook Jac. P. Thijsse, Nederlands grootste natuurbeschermer, was vroeg op de hoogte van de vondst. Een zekere geheimhouding was noodzakelijk om te voorkomen dat het gebied, de Lindevallei bij Wolvega, meteen leeggeroofd zou worden door vlindervangers -door Thijsse neerbuigend ‘prikkebenen’ genoemd. Dat woord moest ik opzoeken. Het komt van ‘mijnheer Prikkebeen’ uit Reizen en avonturen van Mijnheer Prikkebeen van J.A.A. Gouverneur. Het verscheen in 1858 en de hoofdpersoon doet niets liever dan met een net achter fladderende diertjes aanlopen: “Nooit gaat er een dag voorbij / Zonder vlindervangerij”.
Het is deze bezigheid, sinds de achttiende eeuw een chique hobby, die sterk bijdroeg aan het verdwijnen van de soort in Engeland. Ook in Nederland was het volkomen normaal dat wetenschappers en liefhebbers vlinderkasten vulden met talloze exemplaren van dezelfde soort. Janssen noemt het voorbeeld van J.H.E. Wittpen, vertegenwoordiger en vlinderliefhebber, die al in 1916 in Friesland vlinders en rupsen verzamelde. De rupsen kweekte hij succesvol op, de vlinders verdwenen, in slagstelling opgeprikt, in lades van de vlinderkast. Wittpen stuurde ook exemplaren naar Lord Charles Rothschild die op zijn landgoed Woodwalton Fen een reservaat voor de grote vuurvlinder inrichtte. De laatste exemplaren zijn daar in 1969 gezien.
In het gebied ‘De Lindevallei’, in bezit van It Fryske Gea, stierf de vlinder in 1971 uit. Hij wordt nu waargenomen in de Rottige Meente, de Weerribben en vermoedelijk houdt hij zich ook op in de Wieden. Het gaat dus om het zompig gebied waar Noordwest Overijssel aan Zuidoost Friesland grenst.[youtube https://www.youtube.com/watch?v=U6gLI7kleec]Maar met gewoon zomp ben je er niet om het de grote vuurvlinder naar de zin te maken. Janssen legt heel goed uit hoe de vlinder ‘van nature’ (dat wil zeggen voor noemenswaardige menselijke bemoeienis met het landschap) voorkwam langs de Linde en beekjes die erop afwateren. Overstromingen in het gebied voorkwamen dat het dichtgroeide en er waren fluctuaties in het waterpeil tot wel een meter. De voedselplant (en winterschuilplaats) van de rups, waterzuring, gedijt in zulke omstandigheden. Als er hier en daar ook wat beschutting van bijvoorbeeld riet is, kan het gebeuren dat de temperatuur net de hoogte haalt (liefst 28 graden of meer) die rups en vlinder actief maken. In de vochtige graslanden vindt de vlinder zijn nectarplanten, zoals kale jonker en grote kattenstaart. Een partner zoeken gebeurt niet door middel van geur maar ‘op het oog’. Het terrein moet dus ook een bepaalde mate van openheid hebben.
Aan al deze voorwaarden voldoet ook het dynamische cultuurlandschap dat in de negentiende eeuw in bijvoorbeeld de Rottige Meente ontstond, met zijn vervening en rietsnijderij. Toen die eerste verdween, en de tweede zeldzaam werd, dreigde het landschap dicht te groeien. Als je het laat gaan, ontstaat er bos. Weg grote vuurvlinder. Vandaar dat natuurbeschermers nu af en toe een petgat slaan en er riet weggehaald wordt.
Al die moeite voor een ‘oranje vlekje’ in de verspreidingsatlas? Wat mij betreft wel. Maar het gaat uiteraard om iets veel groters: waar het goed gaat met deze vuurvlinder is er ook sprake van een ongelofelijk rijk landschap.
Caspar Janssen: Het veen, de vlinder en de openbaring. (In opdracht van De Vlinderstichting). KNNV Uitgverij, Zeist 2015
Wie over één fout jaartalletje heen wil lezen, heeft een prima geschenkboekje gevonden.
geef een reactie