Van bovenaf bekeken
Er zijn nogal wat boeken waarin een bepaald onderwerp, neem ‘onze omgang met de natuur’, van de Grieken tot nu onderzocht wordt. Bijna altijd gebruiken de auteurs dezelfde standaardwerken die worden doorgevlooid om alles over het betreffende onderwerp te vinden en (weer eens) op een rijtje te zetten. Of zo’n boek toch interessant wordt, is afhankelijk van wat de auteur zelf inbrengt. Dat kan een specialisme zijn of een nieuwe invalshoek. In de publicatie Filosofische Wandelingen van Eric Brinckmann is er sprake van beide. Af en toe vergaloppeert hij zich in stelligheden, ‘de oudste kerken’, ‘de eerste Engels-georiënteerde landschapsarchitect’, nou daar valt wat op af te dingen. En het is jammer dat hij geen kennis heeft genomen van het werk van Huigen Leeflang wanneer hij door het Kennemerland loopt. Maar los daarvan.
Brinckmann studeerde filosofie en rechten, maar heeft ook een enorme kennis van het Nederlandse landschap (met als specialisme ‘herstel van oude watersystemen’). Dus met de wandelingen komt het goed: hij kan de tien landschappen waar hij de lezer in meevoert goed tot leven wekken. Of we nou haast pelgrimeren tussen de Zuid-Limburgse heuvels, of de woestijnachtige ‘wildernis’ van het Kootwijkerzand doorkruisen.
En de filosofie? Brinckmann neemt ons, terwijl we door Nederland wandelen, ook mee op een denkreis. In een enorme tocht door de tijd laat hij ons zien hoe de (Westerse) mens zich steeds losser maakte van de aarde. Dat begon in het denken: was bijvoorbeeld de Germaanse voorouder nog volledig ín de wereld (hij kende wel goden, maar die werden in het open veld vereerd en, schrijft Brinckmann: “de sacrale ruimte was het buiten zélf”), bij de Grieken en Romeinen verandert dat. ‘Hoofdschuldige’ is Plato. Met zijn opvatting dat ‘de waarheid niet op aarde bij de dingen te vinden is, maar in een andere dimensie, in de wereld van de Ideeën’ brengt hij een scheiding aan. Alleen via het denken (en dat is hard werken) hebben we toegang tot die hogere werkelijkheid. Er ontstaat een ’tweewereldenconcept’.
Het los geraken van de aarde gebeurde ook daadwerkelijk. De uitvinding van de baksteen en later van bepaalde bouwtechnieken maakte het de mens mogelijk steeds verder de hoogte in te gaan. Hij verschafte zich zo ‘een blik van boven’. En uiteindelijk kan hij zelfs het contact met de grond achter zich laten: vanuit de luchtballon. Ons wereldbeeld is geverticaliseerd, zegt Brinkckmann. En ik denk even aan hoe bij Staatsbosbeheer met kaarten, satellietbeelden en andere projecties ‘met een bovenperspectief’ gewerkt wordt en zie dat hij gelijk heeft.
Brinckmann, geleend van filosoof Peter Sloterdijk, geeft ons een schitterend beeld bij het ontstaan van die afstand tot de aarde. In het Italiaanse Torre Annunziata (het vroegere Oplontis) is een Romeins mozaïek teruggevonden dat in de eerste eeuw na Christus verdwenen was onder de as van de Vesuvius. We zien een aantal filosofen geschaard rond een wereld- en hemelbol. Het is alsof een besef doorbreekt. De plek waar ze zich lichamelijk bevinden kunnen ze als het ware ook van buitenaf, vanuit een goddelijk perspectief, beschouwen. Er wijst een gigantische pijl door de tijd van dit beeld naar de opnames die de Apollo 8 in 1968 vanuit zijn baan om de maan naar de aarde stuurde. De ultieme foto, van een kleine blauwe bol in een onmetelijke ruimte, is te zien als de (voorlopige) bekroning van de verticalisering. Iedereen kon dit letterlijke wereldbeeld nu delen.Toch is dit nog bij lange na niet het hele verhaal dat Brinckmann vertelt. Tal van uitvindingen die je kunt noemen in de lange geschiedenis van ‘het hoogteperspectief’, zoals bijvoorbeeld innovaties in de driehoeksmeting die het mogelijk maken op landkaarten exacte posities aan te geven, zorgen ook voor een toe-eigening van de wereld. Wat voorheen ‘buiten’ was, en misschien wel eng in zijn onbegrijpelijke wanordelijkheid, bracht de mens steeds meer binnen zijn domein. De grens waarachter het buiten zich bevindt, schuift steeds verderop. En dat is zorgelijk. Niet omdat die grens per se zo belangrijk is (Brinckmann zoekt juist wegen om hem te overstijgen) maar omdat wanneer buiten, binnen de denkwereld gaat vallen, het binnen gemáákt wordt, er een versmalling optreedt van wat er is. Ik denk aan de metafoor die Nietzsche in een jeugdwerk gebruikte: het is alsof je de werkelijkheid in een net probeert te vangen en ondertussen de touwen van dat net voor de werkelijkheid houdt.
Even grote stappen snel thuis: als de mens zich alles toe-eigent, pakt dat niet goed uit voor de rest van de levende natuur en uiteindelijk ook niet voor hemzelf. De beweging die Brinckmann dan maakt is een lastige binnen de Westerse filosofie. Alhoewel veel denkers wel precies daar aankomen: de uitweg uit de toe-eigening ligt voorbij het denken. De auteur noemt bijvoorbeeld Heidegger, de fenomenologen en de Duitse schrijver Ernst Jünger die een ‘openstaan voor het onvoorziene, voor een veelvoudige wereld’ bepleit.
In een interessante parallel met het boek van WNF-directeur Johan van de Gronden ontdekt Brinckmann ook het Taoïsme. Deze Chinese ‘filosofie’ staat een zonder aannames in de wereld zijn voor. En dat is nog niet zo eenvoudig, ontdekt Brinckmann al oefenend op het Kootwijkerzand. Je botst voortdurend op al je vooringenomenheden. De schrijver vertelt het ons in alle eerlijkheid, hij komt er ook niet helemaal uit. Maar hij heeft door dat het eerder een kwestie is van (los)laten dan iets doen. Zo wandelt hij voort, op zoek naar het vanzelf zo-zijn.
Eric Brinckmann, Filosofische Wandelingen, Denken over binnen en buiten door de eeuwen heen. KNNV Uitgeverij, Zeist 2015
geef een reactie