Non plus ultra, extra-overweldigende natuur in Enschede
De Twentse texielbaron Gerrit Jan van Heek jr. (1880-1958) hield van natuur, jacht en kunst. Niet per se een gelukkige combinatie. Ik denk aan toonzalen vol jachttrofeeën en slecht geschilderd wild. Maar de industrieel had geld en smaak en betrok zijn kunstwerken bij de beste dierschilders van zijn tijd. Rijksmuseum Twenthe toont nu een flinke selectie uit de verzameling Van Heek.
Gerrit Jan, die onder meer jachtpartijen ondernam op de Veluwe, in midden-Europa, Noorwegen en Noord-Amerika kocht schilderijen waarop de dieren die hij doodde nog in al hun natuurlijke glorie staan afgebeeld. En hij was dol of Löwen-Kuhnert, de Duitse schilder en jager Wilhelm Kuhnert die veel in Afrika werkte en het liefst leeuwen schilderde.Het beste werk op de tentoonstelling is van de Zweedse schilder Bruno Liljefors (ook een jager). Van Heek zag op de doeken van Liljefors zijn eigen natuurervaring terug: “Wij zijn op het land geboren en getogen, wij hebben in onze kinderjaren rondgezworven in bosch en hei, en de natuur, met al haar vogels waargenomen.”
Oehoe onder besneeuwde sparren uit 1907 is een subliem werk. Ik bedoel subliem dan in de ‘klassieke’ kunsthistorische betekenis zoals Edmund Burke die formuleerde wanneer iets een ‘aangename huiver’ teweeg brengt. (Zie daarover mijn eerdere post ‘Iedereen zijn sublieme natuurervaring’). Liljefors beeldt de boom oververweldigend groots af, we zouden er onder bedolven kunnen worden. In de blik van de uil lees je makkelijk een onheilstijding. Nee, dit is geen stil winterlandschapje (het is trouwens ook letterlijk een enorme lap). Maar ik zit heerlijk op het bankje voor het schilderij. Het is precies die vreemde combinatie van verrukking en vrees waar Burke op doelde en waarvan hij meende dat die de mens voorbij de rede voert.
Aan de hand van de achttiende-eeuwse filosoof Immanuel Kant, sprak Johan van de Gronden, directeur van het Wereld Natuur Fonds, recent ook over het sublieme: “We hebben behoefte aan een ervaring die ons op onze plek zet. Dat kan in de Oostvaardersplassen gebeuren, of onder een nachtelijke sterrenhemel, of tijdens een bergwandeling. Het gaat vaak gepaard met een zekere huivering. We kunnen het niet goed duiden. Maar we voelen: dit gaat mij te boven…Dat stemt mensen tot bescheidenheid.”
Dat is niet mijn ervaring. In mei bezocht ik acht National Parks in Amerika met heel veel natuur die altijd overweldigend of subliem genoemd wordt. Maar ik ervoer niks van een huivering, ook niet in een sneeuwstorm, of ten overstaan van de diepste kloven. Ik voelde me uitgenodigd en verwelkomd, zelfs omarmd. Ook als ik me als verstadste jongen hier niet al te lang zou kunnen redden, wist ik, de natuur is ons feitelijke thuis. Die bescheidenheid waar Van de Gronden het over heeft, die klinkt heel nobel (en een tikje belerend: ken uw plek). Maar het was alsof bescheidenheid daar, in de bergen, bossen en woestijnen niet nodig was.Of ik dan geen sublieme momenten ken? Jawel, als de kunstenaar ze me aanreikt. Wanneer je de grootsheid van een tijger of de Grand Canyon een op een op doek vastlegt, wordt het niks. Je ontwaardt de natuur dan. Maar gebruikt de kunstenaar zijn verbeelding, gaat hij met perspectief spelen en trekt hij zijn hele trukendoos open, ja dan geeft hij ons het sublieme. Al dat Afrikaanse wild van Kuhnert vind ik nogal saai. Goed geschilderd, maar saai. In Enschede hangt echter ook Leeuwenpaar loerend naar nachtelijk kampvuur van Richard Friese uit 1887. En dat is subliem. De kunstenaar maakt de menselijke aanwezigheid nietig (een kampvuurtje in de diepte) en de dreiging groots (de vervaarlijke leeuwen op de rots). Bij de beste sublieme werken staat de kunstenaar (en daarmee de kijker) meestal op een onmogelijke plek en de schilderijen zijn daardoor in wezen fantastisch. Dat leerden de negentiende-eeuwse meesters, zoals Turner en Friedrich, ons al.
Goed getimed van het museum: je kunt er ook Sublime Landscapes in Gaming zien, een presentatie over het sublieme dat helemaal terug is, nu in de virtuele werelden van de games. Liggend op een metallic beanbag bekijk ik footage uit verschillende games (waaronder Assassin’s Creed IV, Tomb Raider, Ultraworld). Vanaf een akelig kleine rotspunt word ik een onmetelijke diepte ingezogen, een woest kolkende waterval komt op me af, een gigantisch bergmassief beneemt me de blik op de horizon. Dit is niet mijn wereld, maar ik ga er wel in mee, het heeft immers de onvermijdelijkheid van een kermisattractie waar je al in zit.
Maar op een gegeven moment ben ik wel klaar met al dat sublieme, zij het in de kunst, of bij de filosofen. De bomen bij het museum zijn me liever.
geef een reactie