www.boswachtersblog.nl/ BuitenPlaatsen

Stadse natuur door de ogen van Marcel Suurmond

9 juli 2015 Kunsthistoricus Marcel van Ool in BuitenPlaatsen

Tijdens de hittegolf van vorige week stonden de kranten er vol mee: onze steden zijn hitte-eilanden. Dat komt door te weinig groen en te veel asfalt, beton en stenen. Tegelijkertijd is er ook iets anders aan de hand, vooral in de centra en de hippe buurten. Daar is nog nooit zo groen gedacht over de stad als juist nu. En er zijn gemeenten die flinke budgetten reserveren voor vergroening überhaupt. De jonge fotograaf Marcel Suurmond legt de stadsnatuur wonderschoon vast. (Check dat linkje). Voor zijn recente boek, Nature As It Is Intended, ontworpen door Stefan van Rijn, mocht ik een stuk schrijven.

marcel suurmond 2De stad is het nieuwe land. Zeker, sommige steden hadden in de middeleeuwen al behoorlijke groene ruimtes. Namen afgeleid van het Latijnse pratum, dat weide betekent, duiden op een parkachtige aanleg. Kijk maar naar Wenen (Prater), Madrid (Prado) en de verschillende Parijse ‘prés’. Dat waren lusthoven met weides en schaduwrijke lanen waar welgestelde stedelingen elkaar ontmoetten. Verschillende Italiaanse steden kenden een ‘prato’ dat meer het karakter had van een meent; gedeeld groen bezit.
En in een ver verleden kwam het ook weleens voor dat de natuur flink oprukte in de stad. Bekend zijn de verhalen over Haarlem in de zestiende eeuw. Door Het Spaanse beleg en de bezetting, een pestuitbraak en een grote brand was de stad grotendeels geruïneerd. Onmiddellijk vergroent de stad, al was het maar omdat de lege kavels ineens gebruikt werden om gewassen op te verbouwen. Wanneer de welvaart weer toeneemt en de bevolking groeit, verdwijnt het groen naar ‘waar het thuis hoort’, buiten de stadsrand. Dat is een kwestie van ordening. Je kan zeggen dat de renaissancemens de natuur een weloverwogen plek toewees. En hoe dichter de natuur bij de beschaving van huis en haard werd toegelaten, hoe aangepaster ze diende te zijn. Kijk maar naar de beroemde Italiaanse villa’s: dicht bij huis de aangeharkte, geschoren, geleidde en opgepotte natuur, wat verder weg een parkachtige aanleg, en ergens aan de rand van de beschaving een bosco, met de suggestie van wildernis. Natuur in de stad was strikt gereglementeerd. Maar er was wel degelijk oog voor het effect van met name bomen. De ook in onze streken invloedrijke Italiaanse architect en theoreticus Andrea Palladio schreef in zijn I quattro libri dell’architettura (1570): “De schoonheid die sierlijke bouwwerken aan de straat kunnen geven wordt versterkt wanneer aan beide zijden van de weg bomen worden geplant die door hun bladeren de geest verlevendigen en door hun schaduw een groot comfort leveren.” In de zeventiende- en achttiende- eeuwse Nederlandse literatuur wordt vele malen de weldaad van schaduw bezongen. Een navolger van Palladio, de Leidse Pieter de la Court van der Voort, schreef in 1737 over bomen die met hun gebladerte aengename verquikkinge in hette, nevens een fraei gezigt opleveren. De la Court van der Voort had het over de ideale buitenplaats maar ook in de Nederlandse steden werd bewust ‘oogverlokkend groen’ toegepast. Toen in 2005 voor een herinrichting de bomen op een stukje van de Amsterdamse Herengracht gerooid waren, brandde er een discussie los over wel of geen bomen op de gracht. Hoe historisch zijn die bomen eigenlijk? We hebben toch het inmiddels beroemde schilderij van Gerrit Berckheyde, De bocht in de Herengracht, vanaf de brug in de Leidsestraat (1672) waarop geen boom te bekennen is. De hele stad is steen. Kenners van de stad, waaronder Walther Schoonenberg, kwamen al snel met studies voor de dag waaruit bleek dat er ook in de zeventiende eeuw bomen langs de grachten stonden. Keurig in het gelid, op uitgemeten plantafstanden. En sinds die tijd is de overheidsbemoeienis met stads groen nooit meer weggeweest. Sterker nog, Nederland wordt internationaal telkens als voorbeeld gebruikt vanwege onze stedelijke planning. Van lommerrijke negentiende-eeuwse stadsparken (die vaak verrezen waar middeleeuwse omwallingen geslecht werden) tot het licht-, lucht- en ruimte- ideaal van de tuinsteden, en het afgemeten groen van de wederopbouw; het is geplande natuur. Nature as it is intended. Daar is veel in veranderd. Nu is het niet zo dat de natuur volledig de vrije teugel krijgt in de Nederlandse steden, maar ze is er wilder dan ooit. Zou dat proces begonnen zijn met de geveltuin? In de jaren zeventig van de vorige eeuw een rebelse daad voor de natuur, nu door talloze gemeentes gepromoot. Met als resultaat al die ontsnapte stokrozen die nergens beter willen groeien dan tussen de stoeptegels –waar ze niet meer weggespoten, -gebrand of –geborsteld worden. En dan de stedelijke inspanningen voor de ‘echte’ natuur, met stadsecologen die kunnen uitleggen dat de waterkwaliteit in de stad zo goed is dat er dezelfde beesten in voorkomen als in het buitengebied.

Je zou kunnen zeggen, hoe grootstedelijker, hoe tegelijkertijd ook landelijker. Er is stadslandbouw, wildoogsten in de stad, er zijn dakboeren en de bijen doen het beter in de stad dan op het land.
De ‘ruralisering’ begon al voor de economische crisis, het is dus niet eenvoudig een kwestie van financiële noodzaak. Sterker nog, de stadslandbouwproducten zijn duurder en vergen meer arbeid dan die uit de industriële landbouw. Nee, we denken ‘groen is goed’ en we willen er meer van en ons verbonden weten met die grote natuur ‘buiten’. Een overheid die steeds meer over laat aan de ‘zelfredzame burger’ maakt dat allerlei initiatieven die vroeger op bezwaren vanuit de ruimtelijke ordening zouden zijn gestuit, nu doorgang vinden.

marcel suurmond 4Maar, nu iedereen de mond vol heeft over stadsnatuur en zo: wanneer keek jij voor het laatst naar een boom. Echt kijken, naar een doodgewone stadsboom, dat doe je haast nooit. Zijn aanwezigheid is zo vanzelfsprekend dat hij eigenlijk onzichtbaar is geworden. marcel suurmondFotograaf Marcel Suurmond (1983) heeft wel oog voor de ordinaire boom. Hij fotografeert hem ’s nachts, bij het kunstlicht van straatlantaarns en andere verlichting –als je dat niet weet zou je bijna denken dat het maanlicht is dat de bomen beschijnt. Het is ook heel goed voorstelbaar dat je niet meteen doorhebt dat het om een boom gaat, en denkt dat het slechts een tak is, of nog vreemder, een stronk romanesco (groene torentjesbloemkool). Soms lijkt het om een bonsai te gaan. Suurmond maakt dan wel een boomportret, tegelijkertijd anonimiseert hij de boom. Hij geeft ons geen context, toont geen levende wezens in of bij de boom. Schaal wordt daardoor een inschatting die er soms compleet naast zit. En met dat vreemde kunstlicht, je zou zomaar denken dat je naar een miniatuurlandschap achter glas kijkt, zoals dat in de Victoriaanse tijd mode was (en dat een comeback beleefde in de jaren zeventig van de vorige eeuw). Onder die glazen stolpen wordt het kijkproces zoals we dat bij Suurmond zagen, omgekeerd; een varen, of zelfs een takje ervan, suggereert een hele boom. Suurmond wijst ons op het bijzondere van de boom, zeker. Maar dat doet hij niet door de boom op te nemen in een ‘stadsidylle’. Hij fotografeert de boom juist als iets kunstmatigs. Dat is, om een vreselijk jaren zestig cliché van stal te halen, vervreemdend. En opent ons de ogen voor het bijzondere van het gewone. Als je, door het werk van Suurmond erop gewezen, wel naar de boom kijkt, wat gebeurt er dan? Waarbij gezegd moet zijn dat de fotograaf de kijker hooguit tot dáár, tot bij het kijken en opmerken, wil brengen. Hij is niet bezig met ons in de richting van een betekenis te manoeuvreren. Wie stilstaat bij een boom gaat allerlei vanzelfsprekendheden opmerken: een boom is niet zo dood als een steen maar ook niet zo levendig als een dier. De boom is sedentair, hij verhuist niet. Bijna alle bomen kunnen ouder worden dan jij, en dat geeft ze iets traags, ze hebben de tijd. En binnen die lange termijn leven ze in cycli, die van de seizoenen. Een boom wortelt in de aarde en reikt naar de hemel: is hij de perfecte chemische fabriek (die ook onze zuurstof levert) of een spirituele metafoor? Terwijl de boom ongenaakbaar zwijgt, vindt er toch zoiets als een spiegeling plaats. Of je dat een ‘dialoog met de natuur’ moet noemen, of gewoon projectie van je eigen gedachtes, maakt niet eens zoveel uit. Wanneer je langer bij de boom blijft vindt er een uiteenzetting plaats alsof de boom een gesprekspartner is. Dat kun je op voorhand zweverig vinden en afwijzen, je kunt het ook gewoon uitproberen. Misschien ‘hoor’ je wel de boom die ‘vraagt’: “wie ben jij?” –het is tal van dichters overkomen. Is de stadsboom eigenlijk wel natuur? Nature as it is intended ? Met die vraag stellen, betreed je een filosofisch mijnenveld. Iedereen zal beamen dat een boom tot de natuur behoort. Maar is een laan ook natuur? Ecologen maken dan graag het onderscheid tussen natuur op elementniveau en natuur op systeemniveau –die laatste kenmerkt zich door zelfordenend vermogen en spontane vestiging van soorten. Op elementniveau hoort het stedelijke groen bij de natuur, op systeemniveau overduidelijk niet. Behalve dan als je de mens en de gevolgen van zijn handelingen óók tot de natuur rekent. Dan wordt het hele onderscheid tussen natuur en cultuur onzinnig. Toen voormalig staatssecretaris Bleker een aardappelveld natuur noemde, snoefde columnist Bas Heijne “ja, dan kun je asfalt ook wel natuur gaan noemen.” De foto’s van Suurmond laten de kijker ergens in het middengebied los.
Suurmond gebruikt de nacht zoals andere fotografen een achtergrondscherm in de studio gebruiken. De boom wordt geïsoleerd, wat haast dwingt tot studieuze beschouwing, zoals bij een documentaire opname. Tegelijkertijd gaat het ook om esthetiek, die van Suurmond -hij immers geeft de gekozen bomen hun frame -en die van de stad. Denk die bomen eens weg, dan pas besef je hoezeer zij ook de stad zijn.

Met dank aan Geert Timmermans

reageren

geef een reactie

i

Mis geen enkel bericht van dit boswachtersblog