Moestuinieren is ook liefdewerk
Op Kasteel Groeneveld heeft Staatsbosbeheer een schitterende ommuurde moestuin. Ik schreef er al eens over. Dat het een van mijn favoriete plekken is, omdat er door de orde -alles heeft er zijn eigen vak – zo’n rust hangt. Maar ik kom er natuurlijk ook graag omdat de plek me terugvoert naar vroeger. Van sommige groentes denk ik nog steeds dat ze toen het lekkerste smaakten. De hele familie tuinierde. Dat was in Limburg en daar zeg je niet ’tuinieren’ maar ‘in de koilef buttele’. ‘Koilef’ komt van koolhof, en dat is dus gewoon de moestuin. ‘Buttele’ schijnt van het franse ‘butter’ af te stammen en oorspronkelijk sloeg het alleen op het los maken van de grond met hak of riek. Maar ik ken het woord om heel algemeen werken in de tuin mee aan te geven.
Sinds moestuinieren hip is, lees je ook voortdurend hoeveel werk het wel niet is om de boel bij te houden. Hoe doen ze dat eigenlijk op Groeneveld? De tuin daar is enorm, en bestaat niet alleen uit een moesgedeelte maar ook uit een boomgaard, een kruidentuin en een pluktuin. Zo hoorde dat op een beetje een buitenplaats. Keuken en vaas werden van het beste van het eigen terrein voorzien. Die cultuur ging op veel plekken verloren. De stijging van loonkosten heeft daar zeker mee te maken; personeel, zoals een tuinbaas en tuinlieden, werd eenvoudig te duur. Op Groeneveld werkt nu een medewerker jaarrond 24 uur per week. Verder rooien we het met veel verschillende partijen, waarbij de vrijwilligers goud waard zijn. Maar goed, die moet je wel instrueren wat ook werk is. Het moesgedeelte, bestaande uit 24 percelen, wordt gehuurd door een stichting voor volkstuinieren. Die club kreeg allemaal restricties mee (geen plastic!). Van onze beheerder, Rein Berends, hoorde ik dat ze voor zichzelf veel strenger zijn dan Staatsbosbeheer ooit voor ze was. Goed zo. De bloemen uit de tuin gaan naar het kasteel, waar vrijwilligers er boeketten van maken. De kruiden zijn voor de keuken van het restaurant. De uitbater belooft zelf het onderhoud voor zijn rekening te nemen, maar moet daar wel aan herinnerd worden. En dan de boomgaard. Nu ik snoeiles heb gehad, kan ik zien dat die er heel goed bijstaat. Van de appels worden compote en strudel gemaakt. Gasten kunnen enkele malen per jaar leren inmaken, dan gaan ze in de kasteelkeuken aan de slag.
Het zal de lezer duidelijk zijn dat de tuin, het landschapselement dat het intensiefste beheer vergt, geld kost. Vind ik niet erg want je houdt een magnifieke historische plek levend. (Het hele park van Groeneveld, 300 meter breed, drie kilometer lang, kost zo’n anderhalve ton per jaar. De moestuin alleen slokt van dat bedrag eenderde op).
Afgelopen weekend was ik in een moestuin die wel zijn geld moet opleveren. Lucie en Marten van Marwijk Kooy leven ervan. Dat is op Vollenhoven, de op een na mooiste buitenplaats uit het lange lint van ‘Grote Huizen in het groen’ dat zich uitstrekt van De Bilt tot in Amerongen. (De mooiste aan deze Stichtse Lustwarande is ‘ons’ Broekhuizen in Leersum). Maar Vollenhoven heeft wel de fraaiste moestuin, zonder meer. Mijn hemel, wat een blauw! Komt van de riddersporen. Als je een afspraak maakt, mag je die plukken. Voor E1,50 per stuk. Een zo’n stengel is een monument. Als je dat wat te groots is, voor E4,- stel je een boeket samen en dan koop je iets dat echt leven heeft en niet te vergelijken is met de steriele sierstelen die zo vaak voor bloemen door moeten gaan. Een deel van de bloemen vindt zijn weg naar het suffe (maar heel verantwoorde) hoofdkantoor van Staatsbosbeheer dat daar behoorlijk van opknapt.
De groente uit de tuin wordt verkocht in pakketten. Je haalt dan iets in huis dat met heel veel zorg gekweekt is -en alles is biologisch.
In hun tuin deden de Van Marwijk Kooys iets geweldigs: één vak drie maanden ‘laten gaan’. Dat wordt dus heel mooi inderdaad en is goed voor allerlei insecten. En eigenlijk is het de eerste stap op weg naar een bloemrijk grasland. Stel je voor dat je jaar na jaar hier alleen maait en dat maaisel afvoert (als hooi bijvoorbeeld). Dan verschraalt de bodem, dat wil zeggen dat er steeds minder voedingsstoffen in zullen zitten. Ideaal voor planten die hun stikstof niet uit de grond halen maar uit de lucht (en die het opslaan in hun wortelknolletjes). Denk aan klaversoorten, wikkes en stalkruiden. Misschien komt er wel kleine ratelaar, die voor zijn voedsel parasiteert op grassen, die het daardoor minder goed doen en zo weer een kans bieden voor nog meer bloemen.
Als kunsthistoricus zou ik eigenlijk helemaal voor de parkaanleg moeten gaan. Die is vermoedelijk van Hendrik van Lunteren (1780-1848) die ook op Sandwijck werkte. Het ontwerp is van het grote gebaar, geen klein gekronkel van paadjes en watertjes, maar brede grasvlaktes, waar ruim een pad en een rivier doorheen buigen. Hier en daar een stevige boomgroep. Allemaal heel doordacht, met zichtassen en zo. En heus ik geniet er ook wel van. Maar pas in de moestuin weet ik, hier ben ik thuis.
Meer moestuinen? Check de site van SKBL.
Met dank aan Rein Berends en Waronne Elbers (Kasteel Groeneveld) en Marten van Marwijk Kooy (Landgoed Vollenhoven).
Foto’s: Alexandra Blok
geef een reactie
Adel in de wei | BuitenPlaatsen
[…] wilde bloemenweide is helemaal hip. Vorig jaar liet ik al een foto zien van landgoed Vollenhoven waar de tuinier een stukje van zijn land had laten gaan. Gewoon een paar maanden niks doen, en […]
kiteodo
Dit is op Elzevira leest herblogd.