Het onvermijdelijke veranderen van de dingen
In 1970 verscheen Filosofie van het Landschap van Ton Lemaire (1941). Het was de tijd van ‘kultuur’ en ‘kristendom’ maar ondanks die taalnieuwlichterij was het boek al snel een klassieker. Het is het werk waarmee het allemaal begon, waardoor ook velen bij Staatsbosbeheer zich realiseerden dat er al duizenden jaren wordt nagedacht over natuur. En dat er in verschillende periodes en culturen de meest uiteenlopende opvattingen over omgang met die natuur bestaan. Kortom, natuur is niet alleen buiten, natuur zit ook in je hoofd.
Lemaire schreef, onder veel meer, een heerlijke studie over de vliegenzwam (Godenspijs of Duivelsbrood) en het magistrale Met Open Zinnen. Aan dat laatste boek heb ik bijzonder goede herinneringen omdat ik het buiten las -in het groen van Madrid en Toledo. Vakantie, en mobiliteit überhaupt, is een terugkerend thema bij Lemaire. Zo schreef hij in 1970 al: “De periodieke reis naar het zuiden…is in die zin mytisch, omdat hij [de noorderling] er een vernieuwing en verrijking van zijn leven verwacht.” Zo is het maar net. De kanttekening die Lemaire erbij maakte, echoot nu door in zijn nieuwste werk Mettertijd. Toen merkte Lemaire op “wie thuis blijft en niet aan deze tocht begint vreest ‘nergens te komen’.” Waarna een verhandeling volgt over hoe op drift wij eigenlijk zijn. En hoe kort geleden het nog maar is dat ‘we’ een agrarische samenleving waren, dat wil zeggen grondgebonden.
Mettertijd bestaat uit dertig miniaturen, korte stukjes dus. Het laatste, In het voorbijgaan is het beste en Lemaire pakt, nu ook persoonlijk, en niet strikt als filosoof, zijn oude thema weer op. Hij schetst een beeld van een wereld in versnelling, overal in ons leven ligt ons tempo hoger dan ‘nog pas gister’. Dat heeft tot gevolg dat “het ontwikkelen van banden met en hechtingen aan specifieke ruimtes en landschappen, laat staan het er zich geworteld voelen,…steeds meer zal afnemen.” En door vaak en snel van plek te wisselen (als toerist maar ook als bewoner -de moderne mens verhuist nogal vaak) krijgen we ‘een ondiepe verhouding tot het verleden’. Onze tijd staat voortdurend onder druk: we willen hem beheersen maar juist in onze voortdurende versnelling (mogelijk door het beheersen van techniek) onglipt hij ons.
Ik moet bekennen, af en toe schrijft Lemaire ANWB-proza, uit de jaren vijftig. Maar dan stuit je weer op een parel. Hij haalt een herinnering op aan hoe hij als kind in een verlaten zandgroeve kwam. Oh, dat ken ik goed! Hij hoorde er de oeverzwaluwen, zag een groene specht, het zand brandde onder zijn voeten en “ik dacht aan niets in het bijzonder en viel met mijn zintuigen samen, opgenomen in deze wereld van zand, een plek die aan de tijd leek ontsnapt, een oase van tijdloosheid.”
Dus naar buiten met die kinderen! Altijd hetzelfde bos is niet saai, omdat het bos nooit hetzelfde is. En geef ze een eigen stukje grond. De natuur begint thuis.
Ton Lemaire, Mettertijd. Ambo/Anthos, Amsterdam 2014
geef een reactie