Roomse rituelen
De Staatsbosbeheerbibliotheek is vol van schatten. Ik vond een geweldig artikel in het ‘Gedenkboek dr. Jac. P. Thijsse’ uit 1935. De bundel viert de zeventigste verjaardag van Nederlands grootste natuurbeschermer en markeert het veertigjarig bestaan van het tijdschrift De Levende Natuur. De publicatie die mijn aandacht trok heet ‘Botaniseren in de kerk’, voorwaar een bijzondere titel. Het is geschreven door de plantkundige Hendrik Uittien en behandelt gebruiken rond de kroedwis of kroedwusj. Dat is de bos planten die op 15 augustus, Maria Hemelvaart, door gelovigen meegebracht wordt naar de kerk en daar gewijd wordt. (Doordat de priester er wijwater overheen sprenkelt en een zegening uitspreekt). Het gebruik komt voor in heel Limburg en op een paar plekken in Brabant. De kroedwusj gaat mee naar huis en wordt te drogen gehangen. Bij onweer worden wat takjes eruit in haard of kachel verbrand om inslaan van de bliksem te voorkomen. Waar Uittien het meest in geïnteresseerd was: de samenstelling van de wusj. Hij constateert: “In de dorpen aan den grooten weg of in steden is de kroedwisch al ontaard in een bosje bloemen, dahlias of andere tuinrommel…” Op de kleinere dorpen ontdekt hij een enorme verscheidendheid aan voorschriften voor het samenstellen van een wusj. Eigenlijk wordt zo’n beetje alles wat begin augustus in het veld staat, gebruikt. Meestal bestaat een wusj uit 7 planten, waarvan 3 granen. Vaak zit er ook een vrucht bij, die kan van de walnoot zijn, of er wordt een appel of peer op een stok gestoken. De twee meest voorkomende ‘akkeronkruiden’ voor de wusj zijn wat je in het Limburgs aels noemt (en waar zowel bijvoet als absintalsem mee bedoeld kan zijn) en boerenwormkruid (reinvaar of gèle knuupkes).
De lijst met namen van planten die maar op een enkele plaats gebruikt worden is enorm, er staat ondermeer lisdodde, duizenblad, toorts, St. Janskruid en kattenstaart op. Navraag leert dat in mijn oude dorp, Spaubeek, zevenblad gebruikt werd.
In hoeverre de traditie teruggaat op Romeinse of Germaanse rituelen is niet te zeggen. Maar je kunt je wel iets oerouds voorstellen bij het idee dat gezegende takken het kwaad afweren. Aren uit de wusj werden wel door het zaaigoed gemengd om zich van een rijke opbrengst te verzekeren, takjes stak men op de hoeken van akkers om plantenziektes tegen te gaan en het lint waarmee de bos bijelkaar wordt gehouden, kon men ter genezing op koeien met trommelziekte binden.
De Katholiek verzekerde zich van nog meer bescherming. In bijna elke tuin stond vroeger wel een buxus (palmbuimke). Takjes daarvan werden op Palmpasen gezegend en daarna overal gebruikt, niet alleen in alle kamers thuis, op de akkers, maar ook in alle stallen van het vee, op duivenhokken en in latere tijden ook in de auto. De takjes van het vorig jaar werden verbrand en gebruikt voor het askruisje.
In 2014 is het 750 jaar geleden dat paus Urbanus IV Sacramentsdag instelde. De priester, onder een baldakijn, trekt dan door dorp en veld. In zijn handen houdt hij de monstrans met de hostie. De consecratie heeft in de kerk plaatsgevonden, dat wil zeggen dat ‘het brood’ veranderd is in het lichaam van Christus (transsubstantiatie). Voor de gelovigen is Christus dus daadwerkelijk aanwezig. In een aantal dorpen, zoals in Eijsden, bestaat deze traditie nog. Jules Breton schilderde in 1857 een sacramentsprocessie in Artesië (Artois), in het noorden van Frankrijk (waar op sommige plekken Nederlands wordt gesproken). Het schilderij heet Bénédiction des blés, de graanzegening.
Op de meeste plekken zijn de Roomse rituelen in onbruik geraakt. Maar wie nu door de veldwegen van Limburg trekt en uit alle dorpen de jubel van de kerkklokken hoort, kan zich nog steeds iets voorstellen bij de heelheid die ooit was. De klokkentonen dragen ver over het land, en zeggen het is goed zo.
Loeënde klokke
Van Limburg mien landj
Loeënde klokke versjerke de bandj
Het citaat is uit ‘het tweede Limburgs volkslied’, geschreven door Frits Rademacher. Naast het Gedenkboek (waar ook de zwartwit foto uitkomt -‘jongens met kroedwusj voor de kerk in Limbricht’), is ook gebruik gemaakt van een artikel over de kroedwis van A.J. Pijpers, opgenomen in het Natuurhistorisch Maanblad (juni 1960) van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg.
Met dank aan geraadpleegde familie.
geef een reactie
Manon
Dankzij je woorden waan ik me op een volzomerse dag op zo’n veldweg tussen het graan. Het karakteristieke van het Limburgse landschap: je ziet een kerktoren half, de rest ligt verscholen in het dal. De warmte, het graan, het loeën van de klokken… Het bestaat nog. Ach, wie sjoon os Limburg is!