Een bloem van God
In Nederland komt de anjer maar niet van zijn suffe, ouderwetse imago af. Het helpt natuurlijk niet dat een schandaalprins de bloem tot onderdeel van zijn imago maakte. (Dat het hem überhaupt lukte om een bloem te dragen zonder er als een fat uit te zien, spreekt wel weer voor hem). En de verwende Charlotte uit Sex and the city noemde de anjer een filler flower, alsof hij er niet echt mag zijn.
Als tuinplant zie ik hem bijna nooit meer. Terwijl zeker de lage soorten (die in Engeland pinks heten) heel makkelijk zijn en zich zelfs thuis voelen in slechte grond, in een kleine pot, in de brandende zon en in felle wind. Als de boel maar een beetje afwatert is het goed. De pink wordt al eeuwen gezien als the poor man’s plant par excellence. Hij is eenvoudig te vermeerderen, fel van kleur en sterk geurend. In Engeland wordt hij trouwens ook bij grote huizen aangeplant, niet om solo te schitteren, maar inderdaad, als opvulbloem. Vorig jaar kocht ik er een op Montacute House en hij doet het enorm.
De Britten maken onderscheid tussen pinks en carnations. Die laatste groep betreft de hoge anjer, zoals we die ook als snijbloem kennen. Hij kwam in het kielzog van Willem de Veroveraar in de elfde eeuw naar Engeland en werd om zijn schoonheid en geur gewaardeerd, ook als altaarbloem. Bekend is de toepassing van de bloem om wijn en ale op smaak te brengen. In de veertiende eeuw waren er drie ‘soorten’ : wit, roze en rood. Die laatste kleur was favoriet en gaf de plant zijn naam: carnation beschrijft de kleur van vers aangesneden vlees of de diepe wond opgelopen in een gevecht.
De Hollanders hebben heel wat anjerzaad aan de Engelsen verkocht. In de zeventiende eeuw werden de planten zelfs Dutch July Flowers genoemd. Van een echte ‘carnationmania’ (vergelijkbaar met onze tulpenkoorts) was nooit sprake maar er werd in de zestiende en zeventiende eeuw wel eindeloos gekweekt met de bloemen. Gevlekt, gemarmerd, gestreept, gepoederd of met een blos, het kon niet gevarieerd genoeg. Beetje onbegrijpelijk voor ons nu, maar in de zeventiende eeuw was men verheugd de kartelrand van de bloemblaadjes ‘eruit gekweekt’ te hebben. Echt begrip van het sexleven van planten kwam pas in de vroege achttiende eeuw. Thomas Fairchild bestoof een anjer met het stuifmeel van een duizendschoon: het eerste beschreven kruisbestuivingsexeperiment – dat toen evenveel losmaakte als genetische manipulatie nu. Er kwam trouwens een ‘mule’ (‘muilezel’) uit de proef, een plant met trekken van beide ouders maar niet in staat tot reproductie. In de jaren zestig van de vorige eeuw lukte het onmogelijke: het kweken van een groene anjer. Nou ja, lukte. Als je die zweem groen wil noemen wel. Nooit begrepen waarom je nou zo nodig een blauwe roos, zwarte tulp of groene anjer wil hebben. Waarschijnlijk juist omdat het niet nodig is en ze het alledaagse en vooral natuurlijke ontstijgen. In die zin past de groene anjer perfect bij zijn ‘bedenker’ Oscar Wilde. Voor de premiere van zijn toneelstuk Lady Windemere’s Fan in 1892 creëerde de schrijver een hype. Een speler op het toneel droeg een groene anjer in zijn knoopsgat en Wilde vroeg zijn vrienden hetzelfde te doen. Later is wel beweerd dat homosexuele mannen de groene anjer droegen om elkaar te herkennen. Maar op de vraag wat de bloem betekent antwoordde Wilde: “Nothing whatever. But that is just what nobody will guess.” Decadentie en betekenisloosheid schurken tegen elkaar aan.
De terugkeer van de anjer is al vaak voorspeld en wie weet. Ik ga mijn stekjes in ieder geval flink uitdelen. In Nederland hebben we een wilde anjer: de Zwolse- of steenanjer die in het stroomgebied van de Overijsselse Vecht voorkomt. En in 1905 is hij voor het laatst waargenomen in Nederland: de prachtanjer die zijn Latijnse naam, Dianthus superbus wat zoiets als magnifieke godsbloem betekent, helemaal waar maakt. Zouden we die, en nog een stuk of wat andere planten, niet kunnen gaan kweken voor onze bezoekerscentra en zo? Ik zou de tent leegkopen.
Voor deze post is gebruik gemaakt van:
Moreton C. Oscar, Old Carnations and Pinks. G. Rainbird & Collins, Londen 1955. De afbeelding komt ook uit dat boek en is van Rory McEwen.
Hichens R.S., De groene anjer. Voltaire, Den Bosch 2006. (Vertaling door Zsuzsó Pennings van de anonieme uitgave The Green Carnation uit 1894).
De groene anjer van Wilde was een witte anjer die in water met inkt was gezet. Maar Wilde speelde zijn spel met onnatuurlijkheid heel geraffineerd. Hij verwees altijd naar een Londense bloemist met de woorden ’they grow them there’.
geef een reactie
Manon
Ik wil ook n stek!!!
Manon
Ik wil ook n stek!!!
Marloes Mennen
Ha Marcelo, het kan geen toeval zijn dat ik op sacramentsdag (vroeg me laatst al af toen ik de jasmijn rook wanneer het nou eigenlijk sacramentsdag is, maar de oosterburen helpen me met hun files op een ongebruikelijke dag meteen uit de brand) een bericht krijg over de anjer. Herinnering aan sacramentsdag is voor mij een wit jurkje, heel vaak brandende zon (waar je heeel lang in zat te wachten) en de geur van bloemen want, overal stonden bloemen. Bij de H.Hart beelden langs de route waar de procesie langs ging en in onze bloemenmanden die wij bruidjes 2 aan 2 droegen. Die bloemenmanden maakte mijn vader met alles wat er in de tuin op dat moment bloeide en dat was ook jouw anjer. En die geurde boven alles uit. Heerlijk!! Mag ik een stek? Kom ik ‘m ophalen in mijn witte bruidsjurkje. O jee als ik die nog maar pas 😉