Echt = belangrijk
Staatsbosbeheer is geen onderzoeksinstituut. Wat niet wil zeggen dat er geen belang gehecht wordt aan kennis – voor het beheer van natuurgebieden zijn bijvoorbeeld de gegevens die we uit eigen monitoring halen van groot belang.
Maar dat we zelf bronnenstudies doen of het archief in duiken; nou zelden. En als het gebeurt, dan ook nog meestal in de vrije tijd, omdat een boswachter of ecoloog zo bevlogen is van een gebied dat hij/zij er echt alles over wil weten. Heel af en toe mag ik, het archief in, bedoel ik. Gelukkig!
Staatsbosbeheer bereidt een publicatie voor over wildernis en ik schrijf er een stukje voor. En als je iets drukt, dan moet het goed zijn. Dus: check je primaire bronnen. Voor een deel kan dat met gedigitaliseerde bestanden, gewoon op het internet. Maar soms moet je het materiaal waarop je een bewering stoelt, zelf in handen hebben gehad. Dat is niet alleen geweldig voor je gevoel bij de geschiedenis – je hebt de eerste druk, de eerste keer dat een bepaald idee werd opgeschreven in handen! – het levert ook nuttige gegevens op.
Uit sommige periodes is weinig materiaal overgeleverd, dan is elke letter van belang. Ook als die, zoals bij middeleeuwse handschriften op perkament wel gebeurde, lichtjes weggeschuurd is en overgeschreven is met een nieuwe tekst. In universiteitsbibliotheken zijn vaak hele collecties van een wetenschapper terecht gekomen. Dan zijn de eventuele aantekeningen van die persoon ook geweldig interessant. Soms zegt zelfs het formaat iets; in de achttiende eeuw werden van wetenschappelijke werken ook zakboekjes gemaakt. Die kon je meenemen naar buiten en dat zegt iets over hoe het publiek anders omging met informatie dan in periodes daarvoor.
Voor mijn wildernisstukje wil ik aandacht besteden aan de ideeën van Johann Caspar Lavater (1741-1801). Daarvan wist ik al, uit een secundaire, Engelse bron, dat die eind achttiende, begin negentiende eeuw ‘immens populair’ waren. Zijn werk is samengevat in een beroemde prent waarop je in opeenvolgende stadia een kikker (de laagste levensvorm naar Lavaters idee) ziet veranderen in de Apollo Belvedere (een bijna ideaal beeld van de mens, gebaseerd op een klassiek Griekse sculptuur). Lavater lijkt nu wat lachwekkend met zijn gelaatkunde, de ‘wetenschap’ dat het karakter of de ziel van een mens is af te leiden uit zijn uiterlijk, maar zijn ideeën werkten lang door in de negentiende eeuw.
Lavater is voor mij van belang omdat in zijn werk goed naar voren komt hoe in de achttiende eeuw geworsteld is met het definiëren van het verschil tussen mens en dier en gradaties daartussen. Daaruit vloeiden namelijk gedachten voort over wat de hoogste vorm van beschaving is en hoe je als blanke westerling in de wereld stond. Als je niet alleen Lavater leest, maar bijvoorbeeld ook De Montesquieu en De Buffon, levert dat naast een berg racistische beweringen, ook een beeld op van de omgang met natuur en wildernis. Daar moest je in de meeste gevallen een beschavingsoffensief op los laten, zo redeneerde men!
Maar goed, in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek kreeg ik de vier delen van Lavaters eerste Nederlandse vertaling in mijn handen, en ook nog een iets later uitgegeven ‘draagbare’ versie. En ja hoor, in het eerste deel was de intekenlijst opgenomen waarop je kunt zien wie de boeken allemaal in huis kregen. Zo’n zeshonderd namen uit de Nederlandse achttiende-eeuwse elite. Belang van het werk aangetoond, zou ik zeggen.
En dan, heel relativerend, als je genoeg hebt van alle chauvinistische nonsens (“een neus van deeze breedte zou allen als het gewrocht van een moeilyk te beschaaven karakter moeten toestraalen”) zie je dat iemand deze zware boeken gewoon als plantenpers gebruikt heeft.
geef een reactie
kunst-in-memoriam@dds.nl
wat schrijf je toch lekker,groet Carine
Janske
Interessant hè, hoe er ‘vroeger’ werd gedacht 🙂
En inderdaad leuk, die plantenpers 😀