Ouderwets digitaal
In tentoonstellingsruimte Garage in Rotterdam (inderdaad in een voormalige garage) is de expositie Transformation te zien. De flyer rept van “razendsnelle ontwikkelingen in de biowetenschappen die de grenzen tussen leven en dood vervagen. Hoe gaan kunstenaars om met die thematiek?”
Nou, eigenlijk heel ouderwets, tenminste hier in Garage. Er is geen heftige bio-art te zien waarbij kunstenaars in de levende natuur ingrijpen en bijvoorbeeld uit losse cellen spierweefsel kweken met als uiteindelijk doel leer te maken zonder dieren te doden. Of, als je dan toch echt vragen wil stellen in deze tijd van embryonaal stamcelonderzoek, maar meteen een ultieme: wanneer is een samenklontering van cellen een persoon?
Maar dat dus niet in Garage. Voor mij hoeft kunst ook geen vragen te stellen en ze hoeft ook niet vernieuwend te zijn. Het kúnnen kwaliteiten zijn, maar ze zijn geen voorwaarden. Wat is er dan wel? De tas die Tinkebell van haar kat Pinkeltje maakte. Helaas zonder het boek erbij dat de kunstenares samenstelde uit alle (hate)mail die ze ontving als commentaar op haar actie.
Martin uit den Bogaard maakte een installatie waarbij de foetus van een bruinvis de energie levert om op een computerscherm de eigen ontbinding in licht en geluid om te zetten. Dat is best leuk gedaan maar hoe wezenlijk anders is het dan het ledlampje dat met twee elektroden in een aardappel gestoken, licht geeft?
Uli Westphal speelt op schermen met een truc die je wel kent uit ouderwetse prentenboeken waarbij alle bladzijden bestaan uit drie delen die je afzonderlijk kunt omslaan. Alle bovenste delen zijn bijvoorbeeld hoofden, dan een middengedeelte met rompen en tenslotte benen en voeten. Wie door het boek bladert kan schier eindeloze combinaties maken en zo zelf fantasiewezens tevoorschijn toveren. Bij de drie schermen van Westphal zitten knoppen zodat je in feite digitaal bladert.
Op de tentoonstelling liggen en staan verschillende sculpturen die nog het meest doen denken aan al dan niet kapotte automatons, van die mechanische wonderwerkjes die sinds de zestiende eeuw het publiek verbaasden met hun levensechtheid. De koekoeksklok is er een van de primitievere, uiteraard analoge, vormen van maar er zijn ook heel fijn uitgewerkte figuren met een menselijke gedaante bekend. Het zijn de verre voorlopers van de robots die Garage toont. Nu wordt gewerkt met elektroden, sensoren en nog veel slimmere technologie, maar het effect blijft toch ongeveer hetzelfde als wat je met radertjes en veertjes bewerkstelligde – omdat het zonneklaar is dat het techniek is. Het maakt wel heel nieuwsgierig naar een ‘ontmoeting’ met zo’n overtuigende robot zoals die in Japan en Korea ontwikkeld wordt.
Veruit het mooiste werk in Garage is de installatie van Jeroen Kusters die in eerste instantie zo uit een Kunst und Wunderkammer of een rariteitenkabinet lijkt te komen. Je ziet allerlei geprepareerde planten en dieren die in stopflessen en glazen buizen bewaard worden. Bij elk specimen is een etiket geplakt waarop in schoonschrift staat wat het is, geheel volgens de regels van de taxonomie van Linnaeus – dus eerst de geslachtsnaam en dan de soortnaam, in het Latijn.
Maar als je wat langer kijkt, krijg je door dat dit hele kunstwerk ontsproten is aan het brein van Kusters: het is geen bestaande flora en fauna, de namen zijn verzonnen. Het is één grote nieuwe kunstnatuur. Kusters weet dat dit de vraag kan oproepen of hij voor God speelt. Maar dat interesseert hem niet zo, hij ‘creëert gewoon’.
geef een reactie