‘tsamenvergaerde seltsaemheden, zo van cruyden, vruchten, spruytsels, gedierten …etc’
Een van de leukste dingen aan een veldbezoek is het bekijken van de verzamelingen die in werkschuren, bezoekerscentra of bij de boswachter thuis zijn aangelegd. Je treft er de wonderlijkste zaken aan: schelpen, gesteenten (soms een compleet bodemprofiel), opgezette dieren, uitgeblazen eieren (op grootte gerangschikt), vogelnesten, oude kaarten en foto’s, werktuigen, gedroogde planten, jachttrofeeën, bodemvondsten (van middeleeuwse scherven tot munitie uit de Tweede Wereldoorlog), prehistorische vuistbijlen, uilenballen, afgeworpen geweien…
Zo’n collectie kan heel instructief zijn zodat je buiten beter weet wat er te zien is. Zo helpt het om van te voren te weten hoe een uilenbal eruit ziet. De verzamelingen vertellen ook delen van de geschiedenis van een gebied en ze zeggen iets over het wereldbeeld van de personen die ze aanlegden (wel of geen delen van gejaagde dieren opnemen?).
Het bijeenbrengen van de schatten uit het ‘eigen’ terrein doe je natuurlijk omdat je van dat gebied houdt. Je wil ze dan ook zo mooi mogelijk uitstallen en esthetiek speelt dus ook een rol.
Er is in Europa een lange traditie van het aanleggen van dit soort verzamelingen waarin verwondering, onderwijs (of wetenschap) en schoonheid wisselende rollen speelden. En Nederland telde daarin internationaal mee.
Geïnspireerd door Italiaanse voorbeelden werden eind zestiende eeuw in Nederland enorme verzamelingen aangelegd van rariteiten. De grootste en bekendste was die van Paludanus, stadsarts te Enkhuizen. Deze collectie omvatte zo’n 16.500 objecten. Opgeborgen in ladenkasten bezat hij ondermeer voortbrengselen uit de zee, delen van vogels en andere dieren, vruchten en zaden, mineralen, gesteenten en ertsen. En naast deze naturalia bezat hij ook artificialia (door de mens gemaakte voorwerpen) zoals munten, wapens en antiquiteiten.
De verzamelaars verwonderden zich over al die vormen van de schepping en hoe buitenissiger hoe groter Gods almacht erin gelezen werd. Men verzamelde dan ook mirabilia en monstra: de hand van een zeemeermin, de hoorn van een eenhoorn, de penis van een potvis.
In een tijd waarin op basis van de bijbel berekend werd dat de aarde op zondag 25 oktober 3950 voor Christus was geschapen en waarin met datzelfde boek in de hand fossielen gezien werden als overbijfselen van voor de zondvloed, was dat niet zo vreemd. Het verhaal in Genesis over de verspreiding van de volkeren werd verder gezien als daadwerkelijke geschiedenis.
Opmerkelijk nu is dat de verzamelaars met hun zucht naar rariteiten uit de hele schepping als het ware een paard van Troje binnenhaalden. Zowel uit de Oost als de West kwamen via de Hollandse havensteden berichten binnen van culturen (zoals de Chinese) die ouder waren dan de vermeende scheppingsdatum of van volkeren die niet in de bijbel voorkwamen (zoals die van de Nieuwe wereld, Amerika).
Langzaamaan werd de bijbel als bron van het héle scheppingsverhaal losgelaten. Halverwege de zeventiende eeuw zien we dan ook dat de verzamelingen van aard veranderen. Het gaat steeds minder om rariteiten en meer om geordende collecties van alledaagse zaken, zoals bijvoorbeeld insecten gewoon uit Nederland. Bestudering daarvan leidde ook tot verwondering en bevestigden vooral Gods perfectie. Koplopers in die bestudering waren Jan Swammerdam en de kunstenares Maria Sybilla Merian. Zij verbaasden zich over de verschillende stadia van ontwikkeling bij vlinders, libellen, motten en vliegen. In die tijd was het geloof in ‘spontane generatie’ nog wijd verbreid; de rupsen ontsproten immers vanzelf uit de kool en sinds Aristoteles geloofde men dat vliegen uit kadavers ontstonden.
De methodes van Swammerdam en Merian, die eruit bestonden dat je zelf waarnemingen ging doen en bijvoorbeeld de ontwikkeling van eitje tot vlinder volgde, vormen de basis van de empirische wetenschap.
Of je het nu doet omdat je gelovig bent of niet, het aanleggen van een verzameling vondsten uit de natuur is nog steeds heel avontuurlijk en leerzaam en het resultaat kan heel mooi zijn. Kijk maar.
Vanaf linksonder met de klok mee:
Nagel, vroeg achttiende-eeuws uit Kasteel Groeneveld
Deel van doodskist van geruimd kerkhof bij Leiden
Libelle, dood gevonden in vensterbank op Fort Ruigenhoek
Fossiele staart van inktvis (belemniet), Sint Pietersberg
Veertje van de bonte specht, Speulderbos
Een briljante studie over Het ‘Boeck der Nature’ (door Eric Jorink) vind je via de site van dbnl. Zijn tekst vormde de basis voor deze post. Daarnaast is er het heerlijke boek ‘De wereld binnen handbereik’ en zijn er verschillende studies over Maria Sybilla Merian (bijvoorbeeld de uitgave van het Teylers Museum uit 1998). Kim Todd schreef met haar boek ‘Chrysalis’ een voortreffelijke biografie over Merian.
geef een reactie
In een doosje gedaan en bewaard | BuitenPlaatsen
[…] het verzamelen van naturalia. In Noord-West Europa begon die in de zestiende eeuw (zie de eerdere post daarover). De vroege collecties hadden een religieus en amateur-wetenschappelijk karakter en dienden […]
‘Waar gaat het eigenlijk over?’ | BuitenPlaatsen
[…] maar ook ‘Curieusiteit’) te zien. Het is van de ene kant een uitstalkast vol rariteiten, lukraak bij elkaar gezet, van de andere kant wil de tentoonstelling ook iets zeggen over de […]
‘Waar gaat ‘t eigenlijk over?’ | marcelvanool
[…] (Nieuwsgierigheid, maar ook Curieusiteit) te zien. Het is van de ene kant een uitstalkast vol rariteiten, lukraak bij elkaar gezet, van de andere kant wil de tentoonstelling ook iets zeggen over de […]
Here’s something for the weekend #52 | BuitenPlaatsen
[…] Nederland kenden we de rariteitenkabinetten die min of meer gelijk van opzet waren. De fantastische tentoonstelling die in 1992 aan het […]