De spin met de zes poten
Porselein is voor ons zo’n alledaags materiaal dat we ons bijna niet kunnen voorstellen hoe het ooit het witte goud genoemd werd. Porselein is een Chinese uitvinding en waarschijnlijk kwam het al met Marco Polo mee naar Europa. In de zeventiende-eeuwse Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was het Chinees porselein in steeds grotere hoeveelheden aanwezig.
In de achttiende eeuw begon het overbekende chinees ‘blauw’ (wit porselein met een blauw decor) zijn elitaire status te verliezen. Ook ‘de burgerman’ dronk er zijn thee uit.
Maar de geheime formule (het arcanum) om zelf porselein te fabriceren was nog niet ontdekt in Europa. De uitvinding van het porselein hoorde hier thuis bij de occulte wetenschappen van de alchemisten die zich bezighielden met de transformatie van materialen, uiteindelijk met het doel om van onedel metaal goud te kunnen maken. Dat laatste is nooit gelukt maar in 1708 ontdekt de alchemist Böttger, in opdracht van August de Sterke weggestopt in een laboratorium in een kerker, het procédé. Lang kon de Saksische keurvorst de formule van het witte goud niet geheimhouden. Overal in Europa ontstonden in de achttiende eeuw porseleinfabrieken, vooral op plaatsen waar er kaolien (een soort klei) in de bodem zit. Dat is een van de ‘geheime’ bestanddelen van porselein, naast veldspaat en kwarts.
Ook Nederland had porseleinfabrieken, eerst in Weesp en later in Loosdrecht, waar dominee Joannes de Mol een werkplaats stichtte. Kaolien werd geïmporteerd maar kwarts kon uitstekend verkregen worden door kiezelstenen tot gruis te vermalen. Vooral de Amersfoortse kiezel had vanwege zijn hardheid een goede naam.
Van Loosdrechts porselein staat op de tentoonstelling Naar Buiten! in het Geelvinck Hinlopen Huis in Amsterdam een prachtig botervlootje. Loosdrecht is beroemd om zijn zeer gedetailleerde voorstellingen van planten en ‘klein gewemel’; insecten, spinnen, rupsen, vlinders, motten en slakken. Er zijn koffiekannen bekend waarop een compleet ‘bosgrondje’ is geschilderd en waarop je een slang ziet die een rups aanvalt of een vervaarlijk gevleugeld insect dat een pop verorberd.
Dat soort scènes kennen we al uit de zeventiende-eeuwse schilderkunst maar de studieuze benadering van de natuur kreeg in de achttiende eeuw een enorme impuls met het verschijnen van De Katechismus der Natuur van de Zutphense predikant J. F. Martinet.
‘De Katechismus’ verscheen in vier delen tussen 1777 en1779. In de publicatie werd de lezer aangespoord om naar buiten te gaan en de natuur te onderzoeken, immers in de perfectie van de schepping zien we Gods goede bedoeling met de mens. Zelfs in de nietigste delen van de natuur, in een insectenoog of een sneeuwkristal, openbaarde zich Gods onfeilbaarheid.
In tal van belangrijke huizen stond Martinet in de bibliotheek en we mogen veronderstellen dat de werken in de zomer ook meegingen naar de buitenplaats. Daar deed men zelf ook aan natuurstudie en pronkte men het Loosdrechts porselein.
Alleen, na deze verhandeling over hoe goed men keek naar de natuur, wat doet deze spin hier op de botervloot? Met maar zes poten!
geef een reactie
Meta
Heb zitten kijken of dit een plaatje kon zijn van een schaatsenrijder (insect, dus met zes poten), die vaak ook met zijn poten uitgestrekt te zien is als hij over het water loopt, maar het lijkt toch echt meer op een spin…