Een droom van een tentoonstelling
Nu te zien in het Van Goghmuseum in Amsterdam: Gedroomde landschappen (Dreams of nature), symbolisme van Van Gogh tot Kandinsky.
Om met de deur in huis te vallen: dit is een bijzonder geslaagde tentoonstelling. Dat komt niet alleen omdat er heel veel grote namen hangen, aangevuld met verrassend onbekend werk. Maar ook omdat de makers het hebben aangedurfd om de strikte kunsthistorische betekenis van de term symbolisme wat op te rekken en zo een rijker beeld te schetsen van de periode.
Dus de veel bekritiseerde keuze voor de Monet snap ik wel. Strikt genomen behoort hij tot een ander ‘isme’ maar door het haast transcendentale karakter van het schilderij past het hier wel. Het gaat overigens om een werk uit de beroemde serie hooibergen die Monet rond 1891 schilderde. We zien de hooiberg nu in de sneeuw met die onmiskenbare winterse roze gloed. En zoals bij alle Monets, niet te reproduceren. Je moet het in het echt zien.
Het symbolisme was een internationale stroming die zo tussen 1880 en 1914 een beeldende kunst en literatuur nastreefde die bewust afstand nam van het realisme. De innerlijke wereld daar ging het om. Landschappen van de geest eerder dan nauwkeurige weergaven van de werkelijkheid. En dat uit de geest ook een heleboel zieke dingen voortkomen, dat hoorde er helemaal bij. Er is dan ook veel verderf, perversie, occulte kitsch en meer onsmakelijks aan papier en doek vertrouwd.
Dat word je op de tentoonstelling bespaard. Eigenlijk geeft de entree, bestaande uit een enorm panoramabehang van een berkenbos, aan wat je wel kunt verwachten.
Eén van de eerste werken die je tegenkomt is het wereldberoemde Dodeneiland van Arnold Böcklin (1886). Niet te zuinig, dacht ik. Dat is uitpakken. En dat niveau wordt de hele tentoonstelling volgehouden! Ook fijn: alle werken zijn goed uitgelicht en hangen tegen een mauve of grijze achtergrond, wat bijzonder mooi is.
Er is een ruimte waar ik heel veel tijd heb doorgebracht. Ik kwam een hoek om en stond oog in oog met een landschap dat ik kén: ‘Bedauwde Gaspeldoorns’ van John Everett Millais (1889-1890). Niet dat ik het schilderij kende maar wat het weergeeft is zo’n beeld dat ik van reizen in Ierland en Engeland heb meegenomen.
O, jee…ik weet niks van vogels en Millais heeft er een geweldig mooi geschilderd, schuilend onder de gaspeldoorn. Een patrijs? Een ‘gaspeldoornhoen’?
Vlak bij hangt nog zo’n landschap dat ik ken. Sterker nog, ik denk dat elke Staatsbosbeheerder het kent: een dicht, hoog oprijzend dennenbos. Tussen de stammen zweemt in de verte wat zonnegloed. Het is van de in Nederland volslagen onbekende prins Eugen, zoon van de Zweedse koning Oskar II.
Wat biedt deze tentoonstelling veel. Niet één maar twee nocturnes van Whistler. En ook nog twee goede schilderijen van August Strindberg. Die kende ik alleen als getroubleerd schrijver (de schilderijen verraden ook geen gelukkig zielsleven).
Publieksfavoriet lijkt Hans Thoma’s ‘Stilte voor de storm’ uit 1906 te worden. Mensen zijn er niet weg te slaan. Je ziet, onder een dreigende hemel, mooie oude eiken is een zomerse graanakker. (Precies als bij Orlando, zie weblog van 1 maart).
De ‘samenvatting’ van het symbolisme wordt gegeven naast een werk van Redon. Zij bestaat uit de eerste strofe van een beroemd gedicht van Baudelaire:
De natuur is een tempel met bezielde zuilen
Die soms hun stemmen in verwarring op doen gaan;
De mens doorkruist dit woud waar symbolen schuilen
Die hem met vertrouwde blikken gadeslaan.
Als de tentoonstelling iets duidelijk maakt dan is het wel dat de symbolisten zich niet alleen in les paradis artificiels, de kunstmatige paradijzen van de drugsroes, begaven. Het waren ook kunstenaars die heel goed naar de natuur luisterden.
geef een reactie