Nog meer literatuur deze week!
Voor een kleine studie van de Diemerscheg kan ik natuurlijk niet om het Natuurdagboek van Nescio heen. Tussen 1946 en 1955 hield hij dit bij (dus ver na het verschijnen van De uitvreter en Titaantjes uit respectievelijk 1911 en 1915). Sinds 1996 is het Natuurdagboek meerdere malen herdrukt. De Diemer vondsten – en die zijn er gelukkig volop- bewaar ik voor de app van het Amsterdam Museum waaraan ik werk.
Maar als ik het boek toch in handen heb; kwam de voortdurend reizende Nescio ook in mijn geboortestreek? Dat wil ik dan toch weten…
Nou, bijna. Hij ondernam best vaak een tocht naar Maastricht waarna hij dan verder met de bus, de boemel of al wandelend het heuvelland verkende. Echt waar, de bladzijden trilden in mijn handen toen ik het las: op 24 april 1952 reist hij van Maastricht terug naar het Noorden. Hij neemt de bus en stapt uit in Beek. Dat is vlakbij Spaubeek, mijn geboortedorp.
De korte reis wordt lyrisch beschreven: “Geweldig panorama, steeds wisselend met de bochten en het stijgen. Zeer groene vlakte, rondom in de heuvels: de heuvels van het Geuldal, de heuvels achter Maastricht, de blauwe heuvels van Belgisch Limburg. De glinsterende Maas. En Maastricht met z’n vele torens, in een putje. La création du monde: de wereld uit de Maas opgestegen.”
Nescio wist hoe je Zuid Limburg moest bekijken: achteruitrijdend in de bus.
Maar dan is hij in Beek. Wat zal hij schrijven?
Hier is het: “In Beek even gewacht voor den winkel van Kutschrutter en vrijwel meteen naar Sittard.”
Het staat er écht, nondeju. – Ik was net over de schok heen van 7 mei 1951 (“Een schitterend decor, maar een kerkhof vol monumenten, waar ergens de geest begraven ligt. In Limburg leest niemand wat). Oef, denk ik, wie heeft hij ontmoet? Mijn halve familie las toen, en dát waren grotendeels boeren en arbeiders(kinderen).
Maar diezelfde avond, instant karma: “1 Keer sloeg de bliksem in België, nog nooit zoo’n lange bliksem gezien, je zag bijna God’s hand die ‘m neerflikkerde. Met zigzag. Regen! Bellen op het terras! Eenzaam gezeten…” Dat komt ervan…
Nescio laat het duidelijk merken als het hem niet aanstaat wat de moderne tijd met stad- of dorpsgezicht doet. Rotterdam, Eindhoven, Tilburg en Venlo (“een banale flikkerij”) krijgen er flink van langs. Maar in het hele Natuurdagboek schiet hij maar één keer echt uit zijn slof. En dat is ook in Zuid Limburg.
Op 3 mei 1950 reist hij van Maastricht naar Sittard en schrijft dan (cursivering van Nescio): “Een heel leelijk eindeloos lang oord waar we doorkwamen is Geleen. Nooit heen gaan!”).
‘Sommige van mijn beste vrienden’ wonen in Geleen maar het is inderdaad niet meer dan een nieuwig dorp met een stadhuis. Gelukkig ligt het, vooral aan de oost- en zuidzijde, ingebed in een prachtig landschap – dat geen ruilverkaveling, normalisatie van beken en andere landschappelijke onttovering, kapot heeft kunnen krijgen.
Maar ik snap Nescio wel. Heel vaak denk ik ook: “wie sjoen oos Limburg wáór”.
geef een reactie